Hoge Raad, 21-01-2005, AR6028, C03/237HR
Hoge Raad, 21-01-2005, AR6028, C03/237HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 januari 2005
- Datum publicatie
- 21 januari 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AR6028
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR6028
- Zaaknummer
- C03/237HR
Inhoudsindicatie
21 januari 2005 Eerste Kamer Nr. C03/237HR JMH/AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. H.J.A. Knijff, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. J.W.H. van Wijk. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Uitspraak
21 januari 2005
Eerste Kamer
Nr. C03/237HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.A. Knijff,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 1 augustus 2000 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - op verkorte termijn gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) [eiser] te bevelen om de door hem gehouden aandelen A in [A] B.V. overeenkomstig art. 2:341 BW aan [verweerder] over te dragen, en
b) [eiser] te verbieden het stemrecht op voornoemde aandelen uit te oefenen.
[Eiser] heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 28 maart 2001:
- [eiser] bevolen de door hem gehouden aandelen A in [A] B.V. overeenkomstig art. 2:341I BW aan [verweerder] over te dragen tegen betaling van een bedrag van ƒ 18.700,--;
- [eiser] verboden het stemrecht over voornoemde aandelen uit te oefenen;
met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en afwijzing van het meer of anders gevorderde.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij memorie van antwoord heeft [verweerder] gevorderd het door de rechtbank uitgevaardigde bevel aan [eiser] om de door hem gehouden aandelen A in [A] B.V. aan [verweerder] tegen betaling van ƒ 18.700,-- uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Bij arrest van 10 april 2003 heeft de Ondernemingskamer het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de vordering van [verweerder] afgewezen.
Het arrest van de Ondernemingskamer is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van de Ondernemingskamer heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] mede door mr. R.M. Hermans, advocaat te Amsterdam, en voor [verweerder] mede door mr. A.L. Kruijmer, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] is de grondlegger van een in september 1962 begonnen onderneming die zich bezig houdt met bedrijfsrecherche. [Verweerder] is sinds 1973 in de onderneming werkzaam.
(ii) Op 2 november 1982 zijn [A] B.V. - verder te noemen: Beheer - en [B] B.V. - verder te noemen: Bedrijfsrecherche - opgericht. Het geplaatste kapitaal van Beheer bestaat uit 280 aandelen A en 70 gewone aandelen B. Alle aandelen hebben een nominale waarde van ƒ 100,--. Sinds 20 maart 1987 houdt [eiser] 187 en [verweerder] 93 aandelen A. [Verweerder] houdt daarnaast alle 70 gewone aandelen B.
(iii) Beheer is houdster van het gehele geplaatste kapitaal in Bedrijfsrecherche.
(iv) De statuten van Beheer houden op het punt van de aan de aandelen A verbonden bijzondere zeggenschapsrechten en financiële rechten onder meer in:
- uitgifte van nog niet geplaatste aandelen vindt plaats door het bestuur krachtens een besluit van de vergadering van houders van aandelen A (art. 4 lid 2);
- de benoeming van bestuurders geschiedt door de algemene vergadering van aandeelhouders uit een bindende voordracht van ten minste twee personen voor iedere te vervullen plaats, op te maken door de vergadering van houders van aandelen A (art. 13 lid 2);
- voor bestuursbesluiten, zoals die tot het aangaan van transacties met betrekking tot onroerende zaken, het aantrekken van bankkrediet, de aanstelling van werknemers met een salaris dat ligt boven de loongrens en het aangaan van transacties met een geldelijk belang boven ƒ 100.000,-- behoeft het bestuur de voorafgaande goedkeuring van de vergadering van houders van aandelen A (art. 14 lid 3);
- de vergadering van houders van aandelen A bepaalt de bestemming van de behaalde winst; het dividend op aandelen A mag ten hoogste bedragen het percentage over de nominale waarde van die aandelen dat gelijk is aan het bedrag van de wettelijke rente (art. 17 lid 1);
- een besluit tot wijziging van de statuten of ontbinding kan alleen worden genomen op voorstel van de vergadering van houders van aandelen A (art. 25 lid 1);
- in geval van ontbinding van de vennootschap mag aan houders van aandelen A op hun aandelen niet meer worden uitgekeerd dan de nominale waarde van deze aandelen, vermeerderd met eventueel achterstallig dividend (art. 26 lid 3).
(v) [Eiser] was algemeen bestuurder van Beheer en van Bedrijfsrecherche. In een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam van 12 juli 2000 is vermeld dat [verweerder] sinds 3 april 1997 algemeen bestuurder van Beheer en als zodanig alleen en zelfstandig bevoegd is. Volgens [eiser] is [verweerder] vanaf 1993 slechts titulair bestuurder van Beheer.
(vi) Beheer en Bedrijfsrecherche, daarbij vertegenwoordigd door [eiser], hebben zich bij verzoekschrift van 21 maart 1997 gewend tot de kantonrechter te Amsterdam met het verzoek de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verweerder] te ontbinden wegens gewichtige redenen. In het verzoekschrift hebben zij onder meer gesteld:
"Dat er tussen de statutair directeur en bestuurder der beide vennootschappen [eiser] en de titulair directeur [verweerder] een ernstige en niet meer overbrugbare impasse is gerezen, is echter een feit."
(vii) In een op initiatief van [verweerder] aangespannen procedure tot het doen plaatsvinden van een enquête en het treffen van onmiddellijke voorzieningen als bedoeld in art. 2:349a BW heeft de ondernemingskamer bij beschikking van 3 april 1997 geoordeeld dat er gegronde redenen waren te twijfelen aan een juist beleid van Beheer en Bedrijfsrecherche, voorzover nodig, [verweerder] tot bestuurder van Bedrijfsrecherche benoemd, [eiser] en [verweerder] het stemrecht op de door hen gehouden aandelen ontnomen en prof. mr. P.C. van den Hoek tot commissaris van de vennootschappen benoemd.
(viii) Bij beschikking van 15 mei 1997 heeft de ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Beheer en Bedrijfsrecherche en mr. C.C.Th. van Andel tot onderzoeker benoemd.
(ix) Mr. van Andel heeft op 15 april 1998 het verslag van zijn onderzoek ter griffie van de ondernemingskamer gedeponeerd. In het verslag heeft hij onder meer vermeld:
"Na kennisneming van alle processtukken heb ik gesprekken gevoerd met de door de Ondernemingskamer als commissaris benoemde prof. mr. P.C. van de Hoek en met [eiser] en [verweerder]. Ik heb het daarbij tot mijn taak gerekend om allereerst te onderzoeken in hoeverre een minnelijke regeling tussen [eiser] en [verweerder] tot stand zou kunnen komen.
[Eiser] weigerde om in aanwezigheid van [verweerder] gesprekken te voeren. (...)
Ik teken hierbij nog aan dat de voorstellen van [verweerder], die ik op 19 november aan [betrokkene 2 t/m 4] over heb gebracht, naar mijn mening voor [eiser] zeer acceptabel waren op alle van belang zijnde punten, te weten de datum van juridisch en feitelijk vertrek van [eiser], zijn pensioen, de (geleidelijke) overdracht van zijn aandelen aan [verweerder], en uitoefening van het stemrecht over alle aandelen (inclusief de aandelen van [verweerder]) gedurende deze periode van geleidelijke overdracht conform het advies van vertrouwensmannen van beide partijen, bij voorkeur commissarissen.
Na 19 november heb ik geruime tijd op het antwoord van [eiser] moeten wachten. Uiteindelijk berichtte [betrokkene 4] mij bij schrijven d.d. 29 januari 1998 dat [eiser] het treffen van een regeling in de hem voorgelegde zin "onverantwoord" achtte.
Na de mislukking van mijn pogingen om in der minne een oplossing te bereiken heb ik mij vooral beziggehouden met de vraag: hoe nu verder met het bedrijf? In haar beschikking d.d. 15 mei 1997 heeft de Ondernemingskamer immers in feite reeds wanbeleid geconstateerd. Ik verwijs naar hetgeen ik daarover hierboven sub 1 heb vermeld: de Ondernemingskamer heeft vastgesteld, dat er een verstoorde verhouding tussen [eiser] en [verweerder] bestaat en dat deze verstoorde verhouding tot een patstelling binnen de bedrijfsleiding heeft geleid, waardoor de besluitvorming wordt belemmerd en de continuïteit wordt bedreigd. Ik onderschrijf deze conclusies. Er is sprake van wanbeleid.
Bij mijn verdere onderzoek heb ik als uitgangspunt genomen dat voortzetting van de bedrijfsleiding door [eiser] en [verweerder] gezamenlijk uitgesloten is. Wanneer geen gezamenlijke gesprekken mogelijk zijn (...), dan is het zeker niet mogelijk om gezamenlijk de directie te blijven voeren."
(x) Bij beschikking van 8 oktober 1998 heeft de ondernemingskamer geoordeeld dat van wanbeleid van Beheer en Bedrijfsrecherche is gebleken. Zij heeft vervolgens [eiser] als bestuurder van Beheer en Bedrijfsrecherche met ingang van 3 april 1997 ontslagen en de tijdelijke overdracht ten titel van beheer - tot 8 oktober 2000 - bevolen van de aandelen A die [eiser] in Beheer hield. De ondernemingskamer heeft in die beschikking onder meer overwogen:
"De onderzoeker heeft omstandig gemotiveerd dat en waarom hij van oordeel is dat [verweerder] geschikt en in staat is om de leiding van de onderneming(en) op zijn schouders te nemen en het belang van de ondernemingen met zich brengt dat hij daarmee dan ook wordt belast. De Ondernemingskamer sluit zich daarbij aan. Hetgeen [eiser] daar tegenover heeft gesteld is door verzoekers gemotiveerd betwist, vindt geen steun in het rapport van de onderzoeker, berust deels op loze verdachtmakingen en mist voor het overige feitelijke grondslag."
(xi) De Hoge Raad heeft bij beschikking van 28 juni 2000 het door [eiser] tegen de beschikking van de ondernemingskamer van 8 oktober 1998 ingestelde beroep in cassatie verworpen.
(xii) Bij brief van 3 augustus 2000 heeft prof. mr. Van den Hoek aan de advocaat van [verweerder] in verband met een door deze bij de ondernemingskamer ingediend verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur van de getroffen onmiddellijke voorzieningen onder meer het volgende geschreven:
"In mijn hoedanigheid van door de Ondernemingskamer benoemde enig commissaris van [A] B.V. ondersteun ik dit verzoek van harte. Zoals ook blijkt uit mijn verslaggeving aan de Ondernemingskamer is er thans rust bij de vennootschap waardoor een klimaat is geschapen, waarin de zaken kunnen floreren en inderdaad floreren.
Zou [eiser] het stemrecht op zijn aandelen herwinnen, dan verkrijgt hij daardoor wederom een meerderheid in de Aandeelhoudersvergadering, waarmee hij de zeggenschap naar zich toe kan trekken. Al hetgeen daardoor recentelijk is opgebouwd zou daarmee worden geriskeerd. Dat zou ook schadelijk zijn voor het personeel en andere bij de vennootschap betrokken belangen."
(xiii) De conclusie van een door de ondernemingsraad van Bedrijfsrecherche op 21 maart 1997 opgemaakte "knelpuntenanalyse" houdt onder meer in:
"De oorzaak van de meeste knelpunten en het uitblijven van maatregelen en oplossingen aangaande deze knelpunten wordt ons inziens veroorzaakt door het huidige functioneren van de algemeen directeur.
Het is verontrustend om te zien dat [eiser] zijn zoon niet als opvolger ziet omdat deze niet zou voldoen, terwijl de knelpuntenanalyse aangeeft dat de huidige problemen direct verband houden met het disfunctioneren van [eiser]."
(xiv) In een concept-tussenrapport van 22 september 1995 van een onderzoek dat door prof. W. Hartman RA op verzoek van [eiser] is ingesteld, wordt aanbevolen [verweerder] tot enig statutair bestuurder te benoemen en [eiser] aangeraden zijn actieve bijdrage geleidelijk te beëindigen.
(xv) Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Gooi- en Eemland van 17 juni 1999 is - aanvankelijk - op het privé-adres van [eiser] ingeschreven de vennootschap naar het recht van de staat Alderney (Channel Islands) [C], met als enig bestuurder [betrokkene 1], de echtgenote van [eiser]
(xvi) Blijkens diverse "verzoeken tot waardeoverdracht", gericht aan de Stichting Pensioenfonds [B], is een aantal voormalige werknemers van Bedrijfsrecherche in dienst getreden van [C]. Deze vennootschap beweegt zich op hetzelfde terrein als Bedrijfsrecherche. Uit diverse door [verweerder] in het geding gebrachte publicaties blijkt dat [eiser] zich presenteert als bestuurder dan wel werknemer van [C].
3.2 Aan zijn hiervoor onder 1 vermelde vordering heeft [verweerder] ten grondslag gelegd dat [eiser] het belang van Beheer, waaronder begrepen het belang van Bedrijfsrecherche en de daarmee verbonden onderneming, in de in art. 2:336 lid 1 BW bedoelde mate heeft geschaad doordat zijn taakvervulling in hoge mate onbehoorlijk is geweest, [eiser] van plan is geweest [verweerder] te ontslaan, hetgeen het belang van Beheer zou schaden, Beheer in liquiditeitsproblemen heeft gebracht en zich na zijn schorsing onrechtmatig heeft gedragen met het oogmerk om het belang van Beheer te schaden. De rechtbank heeft geoordeeld dat een zodanige impasse in de besluitvoering binnen Beheer is ontstaan dat deze de toepassing van de wettelijke geschillenregeling rechtvaardigt, alsmede dat ontstaan en voortbestaan van die impasse in overwegende mate aan de gedragingen van [eiser] zijn toe te schrijven. De rechtbank heeft omtrent de op de voet van art. 2:340 BW door haar te bepalen prijs van de door [eiser] over te dragen aandelen overwogen dat de waarde van de aandelen kan worden vastgesteld zonder dat daarvoor een deskundigenbericht noodzakelijk is, aangezien statutair is bepaald dat op die aandelen nooit meer dividend kan wordt uitgekeerd dan de wettelijke rente over de nominale waarde, alsmede dat ook bij ontbinding van de vennootschap aan houders van aandelen A niet meer mag worden uitgekeerd dan de nominale waarde, vermeerderd met eventueel achterstallig dividend, en bij overdracht van de aandelen, voor zover niet uitgesloten, de prijs van de aandelen nimmer meer kan bedragen dan de nominale waarde. De rechtbank heeft vervolgens de vorderingen van [verweerder] nagenoeg volledig toegewezen. De ondernemingskamer heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Van de tegen dat vonnis aangevoerde grieven is in cassatie nog slechts grief 9 van belang, gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat voor het bepalen van de prijs van de aandelen afgezien kan worden van het inwinnen van een deskundigenbericht en dat die op ƒ 18.700,-- moet worden bepaald. De ondernemingskamer heeft die grief verworpen. Zij overwoog daartoe dat voor de aandelen A in het geplaatste kapitaal van Beheer geldt dat de statutaire bepalingen van art. 17 lid 1, art. 26 lid 3, alsmede art. 10 en art. 11 - door de ondernemingskamer in rov. 4.12 en 4.13 geciteerd - meebrengen dat zowel in geval van - vrijwillige - overdracht van die aandelen (art. 10) als in geval van overgang anders dan door overdracht (art. 11) en in geval van ontbinding van de vennootschap (art. 26 lid 3) de houder van die aandelen nimmer een hogere vergoeding kan bedingen dan overeenkomt met hun nominale waarde, terwijl aan die aandelen ook geen recht op (uitkering van de) winstreserves is toegekend (rov. 4.14 - 4.15). Tegen die achtergrond, aldus de ondernemingskamer, valt niet in te zien dat de benoeming van een of meer deskundigen ter voorlichting omtrent de waarde van de aandelen A in het geplaatste kapitaal van Beheer enig - redelijk - doel zou kunnen dienen (rov.4.16).
3.3.1 Het middel is gericht tegen rov. 4.14 - 4.16 van het bestreden arrest. De onderdelen 1 en 4 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Onderdeel 1 klaagt dat de ondernemingskamer in rov. 4.14 en 4.16 ten onrechte heeft overwogen dat het benoemen van een of meer deskundigen ter voorlichting omtrent de waarde van de aandelen A achterwege kan blijven, respectievelijk geen redelijk doel zou kunnen dienen en het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd zonder deskundigenbenoeming als imperatief voorgeschreven door art. 2:339 BW. Onderdeel 4 is gericht tegen het in rov. 4.15 neergelegde oordeel van de ondernemingskamer en houdt de klacht in dat dit oordeel, inhoudende dat de houder van aandelen A, zowel in geval van (vrijwillige) overdracht als van overgang anders dan door overdracht, nimmer een hogere vergoeding kan bedingen dan overeenkomt met de nominale waarde, onbegrijpelijk is.
3.3.2 Art. 2:339 lid 1 BW schrijft de rechter die een vordering tot aandelenoverdracht als bedoeld in art. 2:336 toewijst, dwingend voor een of drie deskundigen te benoemen die schriftelijk bericht moeten uitbrengen over de prijs van de aandelen. Dit voorschrift, dat bezien moet worden in samenhang met het derde lid van dat artikel, dat bepaalt dat de deskundigen hun bericht opstellen met inachtneming van hetgeen omtrent de vaststelling van de waarde van de aandelen in de blokkeringsregeling is bepaald, strekt ertoe te waarborgen dat de aandeelhouder die tot overdracht van zijn belang gedwongen wordt, een prijs ontvangt die zoveel mogelijk overeenstemt met die welke hij bij vrijwillige vervreemding van de aandelen zou kunnen bedingen. Een redelijke toepassing van het voorschrift van het eerste lid brengt daarom mee dat de rechter de benoeming van deskundigen achterwege kan laten, indien de blokkeringsregeling een zodanige maatstaf voor de bepaling van de waarde van de aandelen kent, dat aan de hand daarvan de prijs door de rechter zonder meer kan worden vastgesteld.
3.3.3 Tegen de achtergrond van het in 3.3.2 overwogene heeft de ondernemingskamer, door hier een zodanig geval aanwezig te achten op de grond dat aan de aandelen aan de hand van het ingevolge art. 2: 339 lid 3 toe te passen art. 10 lid 5 van de statuten van Beheer niet een andere waarde kan worden toegekend dan de nominale waarde, nu de houder van aandelen A, zowel in geval van (vrijwillige) overdracht als van overgang anders dan door overdracht, nimmer een hogere vergoeding kan bedingen dan overeenkomt met de nominale waarde, niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk in het licht van hetgeen onderdeel 4 aanvoert tegen 's hofs in rov. 4.15 gegeven oordeel omtrent de waarde die ingevolge de statuten van Beheer bij overdracht of andersoortige overgang voor de aandelen A kan worden bedongen. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de in art. 2:339 lid 3 neergelegde regel in het onderhavige geval meebrengt dat de deskundigen bij de waardebepaling van de aandelen de regel van art. 10 lid 5 van de statuten in acht dienen te nemen zijnde het voorschrift dat betrekking heeft op de waardebepaling van aandelen in gevallen waarin een aandeelhouder zijn aandelen ingevolge de blokkeringsregeling niet vrijelijk aan een ander kan overdragen.
Het vorenoverwogene brengt mee dat de klachten van de onderdelen 1 en 4 falen.
3.4 De in de overige onderdelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 21 januari 2005.