Hoge Raad, 11-02-2005, AR6809, R04/033HR
Hoge Raad, 11-02-2005, AR6809, R04/033HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 februari 2005
- Datum publicatie
- 11 februari 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AR6809
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR6809
- Zaaknummer
- R04/033HR
Inhoudsindicatie
11 februari 2005 Eerste Kamer Rek.nr. R04/033HR JMH/AT Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: FROG PEOPLE MOVER B.V., gevestigd te Utrecht, VERZOEKSTER tot cassatie, advocaat: mr. E. Grabandt, t e g e n STICHTING INTERNATIONALE TUINBOUWTENTOONSTELLING FLORIADE 2002, gevestigd te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer, VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. M. Ynzonides. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Uitspraak
11 februari 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/033HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
FROG PEOPLE MOVER B.V.,
gevestigd te Utrecht,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
STICHTING INTERNATIONALE TUINBOUWTENTOONSTELLING FLORIADE 2002,
gevestigd te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M. Ynzonides.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verzoekster tot cassatie - verder te noemen: Frog - heeft bij exploot van 21 januari 2003 verweerster in cassatie - verder te noemen: Floriade - gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem en daarbij schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 1.011.26,68, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Met een op 21 mei 2003 ter griffie van de rechtbank te Haarlem ingekomen verzoekschrift heeft Frog de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten.
De rechtbank heeft bij beschikking van 19 juni 2003 het verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft Frog hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 2 december 2003 heeft het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft Frog beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Floriade heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Frog heeft Floriade op 21 januari 2003 gedagvaard voor de rechtbank Haarlem ter zake van een vordering tot schadevergoeding. Aan haar vordering in dat geding - verder: het hoofdgeding - heeft Frog ten grondslag gelegd dat Floriade in de nakoming van verscheidene van haar verplichtingen uit hoofde van een tussen partijen gesloten overeenkomst jegens Frog is tekortgeschoten althans dat Floriade jegens Frog een onrechtmatige daad heeft gepleegd, althans dat Frog de overeenkomst heeft vernietigd wegens dwaling.
Bij het de onderhavige procedure inleidende verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 21 mei 2003, heeft Frog, nadat Floriade in het hoofdgeding voor antwoord had geconcludeerd, de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten met betrekking tot een aantal specifieke feiten waaromtrent partijen in het hoofdgeding van mening verschilden. Frog heeft in haar verzoekschrift gesteld dat een voorlopig getuigenverhoor vóór het nemen van de conclusies van repliek en dupliek partijen een vollediger uitgangspunt zal bieden waardoor zij meer tot elkaar kunnen komen, maar dat het bovendien de voortgang en het verloop van het hoofdgeding in eerste aanleg zal bespoedigen. De rechtbank heeft het verzoek bij beschikking van 19 juni 2003 wegens strijd met een goede procesorde afgewezen. Het hof heeft de zaak ter zitting van 2 december 2003 behandeld en bij beschikking van dezelfde datum de beschikking van de rechtbank bekrachtigd op grond van het oordeel dat Frog op dat moment onvoldoende belang had bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Het heeft daartoe overwogen dat blijkens mededeling van partijen de conclusiewisseling in het hoofdgeding voltooid was en op 8 december 2003 pleidooi was bepaald, zodat bij toewijzing van het verzoek de getuigen redelijkerwijs niet gehoord zouden kunnen worden voordat het (tussen)vonnis in het hoofdgeding zou zijn uitgesproken en dat een eventueel tussenvonnis duidelijkheid zou scheppen ten aanzien van de te bewijzen stellingen en de bewijslast daaromtrent.
3.2.1 Onderdeel 4, dat de Hoge Raad allereerst zal behandelen, houdt de klacht in dat het hof het verzoek aan de hand van een onjuiste maatstaf heeft afgewezen, omdat het ontbreken van voldoende belang bij Frog de afwijzing niet rechtvaardigt. Volgens het onderdeel kan het verzoek slechts dan worden afgewezen indien sprake is van een onevenredigheid van belangen die meebrengt dat misbruik van de desbetreffende bevoegdheid wordt gemaakt of sprake is van strijd met een goede procesorde, waaromtrent het hof niets heeft vastgesteld of beslist.
3.2.2 Deze klacht berust op een onjuiste rechtsopvatting en kan dus niet tot cassatie leiden. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in art. 186 Rv. kan, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten (HR 6 februari 1987, nr. 7081, NJ 1988, 1), doch dat is, zoals ook blijkt uit de beschikking van de Hoge Raad van 19 februari 1993, nr. 8128, NJ 1994, 345, niet de enig mogelijke afwijzingsgrond. Evenals is beslist met betrekking tot het voorlopig deskundigenonderzoek, kan toewijzing van het verzoek achterwege blijven, zoals het onderdeel ook onderkent, indien het strijdig is met een goede procesorde, dan wel het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vgl. HR 13 september 2002, nr. R 02/005, NJ 2004, 18). Voorts bestaat geen aanleiding een verzoek als bedoeld in art. 186 Rv. onttrokken te achten aan de in art. 3:303 BW neergelegde regel dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt.
3.3.1 De onderdelen 2, 3 en 5 behelzen motiveringsklachten. De onderdelen 2 en 3 klagen dat het hof zijn afwijzing niet heeft kunnen baseren op de omstandigheid en/of veronderstelling die het daaraan ten grondslag heeft gelegd, nu niet duidelijk was wanneer de rechtbank in het hoofdgeding vonnis zou wijzen, noch of sprake zou zijn van een tussenvonnis met bewijsopdracht ten aanzien van alle relevante feiten en omstandigheden, zodat 's hofs conclusie dat Frog op dat moment onvoldoende belang had bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet begrijpelijk is.
3.3.2 Het hof heeft overwogen dat partijen hebben meegedeeld dat in het hoofdgeding pleidooi zou volgen op 8 december 2003 - dat wil zeggen: zes dagen na de beschikking van het hof - en dat de bij toewijzing van het verzoek in het voorlopig getuigenverhoor te horen getuigen daarom redelijkerwijs niet zouden kunnen worden gehoord voordat in het hoofdgeding het (tussen)vonnis zou zijn uitgesproken. Door aldus te overwegen en daarop te laten volgen dat het ervan uitging, evenals partijen volgens hun uitlating tegenover het hof, dat een eventueel tussenvonnis duidelijkheid zou scheppen ten aanzien van te bewijzen stellingen en de bewijslast daaromtrent, heeft het hof op begrijpelijke wijze gemotiveerd waarom het van oordeel was dat Frog bij toewijzing van haar verzoek op dat moment onvoldoende belang had. Uit hetgeen het hof heeft overwogen, volgt immers dat naar de verwachting van zowel het hof als van partijen het verloop van het hoofdgeding zodanig was dat toewijzing van het verzoek in dat stadium overbodig was. De klachten falen derhalve. Hetzelfde geldt voor onderdeel 5, dat voortbouwt op de voorgaande onderdelen.
3.4 De klacht van onderdeel 1 kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Frog in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Floriade begroot op € 310,69 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 11 februari 2005.