Home

Hoge Raad, 07-06-2005, AS9228, 01754/04

Hoge Raad, 07-06-2005, AS9228, 01754/04

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 juni 2005
Datum publicatie
9 juni 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AS9228
Formele relaties
Zaaknummer
01754/04
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 41

Inhoudsindicatie

Noodweer. 1. Van een onjuiste rechtsopvatting getuigt ’s hofs oordeel dat verdachte geen beroep kan doen op noodweer nu hij ontkent te hebben gehandeld met het in de tenlastelegging omschreven opzet (HR NJ 2004, 286). 2. Tegen de achtergrond van verdachtes verklaring ter terechtzitting in appèl is zonder nadere doch ontbrekende motivering onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan. 3. Indien na terugwijzing een beroep op noodweer wordt gedaan, zal het hof bij de beoordeling daarvan het vereiste van proportionaliteit mede dienen te betrekken.

Uitspraak

7 juni 2005

Strafkamer

nr. 01754/04

SG/AG

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 december 2003, nummer 23/000785-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Alkmaar van 6 november 2002 - de verdachte ter zake van "poging tot zware mishandeling" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd het beroep op noodweer heeft verworpen.

4.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 7 februari 1999 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een glas heeft kapot geslagen en met dat kapotte glas in de hand een stekende beweging in de richting van de hals van die [slachtoffer] heeft gemaakt en die [slachtoffer] met dat kapotte glas in de hals heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."

4.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - naar het hof begrijpt primair - aangevoerd dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde op de grond dat er geen sprake is van opzet bij cliënt op het toebrengen van zwaar, althans enig lichamelijk letsel. Subsidiair heeft de raadsman verzocht dat verdachte ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging op de grond dat hij heeft gehandeld in noodweer. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd - zakelijk weergegeven -

Het latere slachtoffer [het slachtoffer] kwam op zijn cliënt af om hem - naar [het slachtoffer] zelf tegenover de politie heeft verklaard - een klap te geven. Verdachte, die zag dat [het slachtoffer] hem wilde slaan heeft op dat moment, in reactie op die dreiging, die [slachtoffer] met een kapot glas gestoken en hem in de hals getroffen. Het steken door verdachte van [het slachtoffer] geschiedde ter verdediging van zijn eigen lijf, althans van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo'n aanranding en levert daarom noodweer op.

Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [het slachtoffer] niet opzettelijk heeft geslagen, maar in een afwerende beweging die [slachtoffer] per ongeluk met een kapot glas in de hals heeft geraakt. Deze lezing van de verdachte van het gebeurde heeft haar weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd waarbij het hof overweegt dat verdachte, door met een kapot bierglas te steken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer], willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aan die [slachtoffer] lichamelijk letsel zou toebrengen. Nu dit kennelijk de beleving van verdachte is geweest omtrent de gang van zaken, kan hij niet tevens de intentie hebben gehad uit noodweer te handelen aangezien de bij noodweer behorende psychische gesteldheid onverenigbaar is met het per ongeluk raken van iemand anders in een afwerende beweging. Reeds op die grond dient het

beroep op noodweer te worden verworpen.

Ook overigens faalt het verweer. Niet aannemelijk is geworden dat - zoals door de raadsman in hoger beroep is gesteld - verdachte niet in de gelegenheid is geweest het café te verlaten voor aanvang van de gewelddadige gebeurtenis. Verdachte heeft, in plaats daarvan, zelf de confrontatie met die [slachtoffer] gezocht door een bierglas stuk te slaan op de bar en daarna die [slachtoffer] daarmee een steekwond toe te brengen. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verdachte [het slachtoffer] heeft geslagen ter verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn persoon door het slachtoffer of een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding. Er heeft zich derhalve niet op enig moment een situatie voorgedaan die als noodweersituatie kan worden gekwalificeerd."

4.4. De verwerping van het verweer door het Hof berust op twee zelfstandige gronden.

De eerste is dat de door de verdachte primair betrokken stelling dat hij niet opzettelijk heeft gehandeld, niet verenigbaar is met het door deze subsidiair gedane beroep op noodweer.

De tweede grond is dat de verdachte in plaats van het café te verlaten vóór de aanvang van de gewelddadige gebeurtenis zelf de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht.

4.5. Voorzover het middel opkomt tegen de hiervoor onder 4.4 bedoelde eerste grond, is het gegrond. 's Hofs oordeel dat de verdachte, nu hij ontkent te hebben gehandeld met het in de tenlastelegging omschreven opzet, geen beroep kan doen op noodweer, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 10 februari 2004, NJ 2004, 286).

4.6.1. Het middel bestrijdt voorts de hiervoor onder 4.4 bedoelde tweede grond. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt als verklaring van de verdachte onder meer in:

"Op 7 februari 1999 was ik in café [A] in Bovenkarspel, gemeente Stede Broec. [Het slachtoffer] was er ook. Hij deed vervelend tegen mij. Hij heeft tot drie keer toe mijn petje van mijn hoofd geslagen. Ik was daardoor zeer geïrriteerd. Ik vond het kleinerend. Ik werd voor gek gezet door die vent.

Ik ben van [het slachtoffer] weggelopen en ik ben naar de bar gelopen. Uit boosheid en pure frustratie heb ik toen bij de bar een glas stukgeslagen. Dat zag [het slachtoffer] en hij kwam op mij aflopen. Ik zag dat hij mij een klap wilde geven. Ik had het stukgeslagen glas in mijn hand. Met dat glas in mijn hand heb ik een beweging in zijn richting gemaakt. Ik deed dit uit pure zelfverdediging. Ik heb hem daarbij in de hals geraakt met het glas. (...) Het was een afwerende beweging."

4.6.2. Tegen de achtergrond van die verklaring is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk dat het Hof heeft vastgesteld en overwogen als hiervoor onder 4.3 is weergegeven vanaf de zin "Ook overigens faalt het verweer", terwijl deze vaststelling evenmin aan de gebezigde bewijsmiddelen kan worden ontleend.

4.7. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Indien na terugwijzing een beroep op noodweer wordt gedaan, zal het Hof bij de beoordeling daarvan het vereiste van proportionaliteit daarbij mede dienen te betrekken.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 juni 2005.