Home

Hoge Raad, 07-06-2005, AS9235, 02207/04

Hoge Raad, 07-06-2005, AS9235, 02207/04

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 juni 2005
Datum publicatie
7 juni 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AS9235
Formele relaties
Zaaknummer
02207/04
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 423

Inhoudsindicatie

De opvatting dat, nu het hof heeft geoordeeld dat verdachte in eerste aanleg onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad en geen sprake is geweest van een eerlijk proces ex art. 6 EVRM, het hof de zaak ex art. 423.1 Sv naar de rb had dienen te verwijzen, is onjuist (HR NJ 1996, 557).

Uitspraak

7 juni 2005

Strafkamer

nr. 02207/04

AGJ/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 juni 2004, nummer 20/001498-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - behalve ten aanzien van de strafoplegging - bevestigd een vonnis van de Rechtbank te Roermond van 13 december 2002, waarbij de verdachte is veroordeeld ter zake van 1. "opzettelijk een van de in artikel 10 van de Coördinatiewet sociale verzekering bedoelde verplichtingen niet, niet juist of niet volledig nakomen, meermalen gepleegd" en 2. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat er te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd". Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot vierentwintig maanden gevangenisstraf, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het verweer heeft verworpen dat de zaak moet worden verwezen naar de rechter in eerste aanleg.

3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 februari 2004 van het Hof houdt ten aanzien van het in het middel bedoelde verweer het volgende in:

"In mijn brief aan uw hof d.d. 22 mei 2003, heb ik reeds aangekondigd verweer te voeren dat kan leiden tot vernietiging van het vonnis en terugverwijzing naar de rechtbank omdat de verdediging van oordeel is dat cliënt bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg oneerlijk is behandeld. Cliënt voerde in eerste aanleg zelf de verdediging. Na eerst te zijn gedagvaard op 13 september 2002, werd de zaak aangehouden omdat cliënt zich niet goed had kunnen voorbereiden. Cliënt heeft daarna verscheidene keren gevraagd om het dossier. Uiteindelijk heeft hij dat pas drie dagen voor de terechtzitting van 29 november 2002 in zijn bezit gekregen. Het dossier omvat 9 ordners. Het openbaar ministerie heeft middels een brief excuses aan cliënt gemaakt voor de late toezending van de stukken. Een kopie van deze brief is als bijlage gevoegd aan de eerder genoemde brief d.d. 22 mei 2003.

Cliënt heeft ter zitting van de rechtbank verzocht om aanhouding om in staat gesteld te worden de stukken te bestuderen. De rechtbank heeft dit verzoek verworpen. Een passende voorbereiding op de zaak maakt een wezenlijk onderdeel uit van het fair trial beginsel en nu de mogelijkheid daartoe mijn cliënt is ontnomen, is het recht op een eerlijk proces voor cliënt geschonden. Ik verzoek u het vonnis te vernietigen en terug te verwijzen naar de rechtbank. De verdediging ziet af van het recht van prorogatie."

3.2.2. Voormeld proces-verbaal houdt als beslissing van het Hof op het verweer in:

"Het hof trekt zich terug in raadkamer voor beraad.

De onderbroken zitting wordt hervat. De voorzitter deelt -als beslissing van het hof- het volgende mede:

Het hof deelt in zoverre de mening van de raadsman van verdachte dat er in het voortraject met betrekking tot de rechten van verdachte een en ander is misgegaan. De verdachte had ook in eerste aanleg voldoende voorbereidingstijd moeten krijgen. Het hof verbindt hieraan echter niet de conclusie die de verdediging voorstaat. Terugverwijzing naar de eerste aanleg vindt slechts plaats indien de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige rechterlijke instantie dan wel wanneer de rechter niet aan de behandeling had mogen toekomen omdat één van de personen die een kernrol vervullen niet is verschenen en niet op de gebruikelijke wijze van de zitting op de hoogte is gebracht. Aan geen van deze vereisten is in casu voldaan.

Voorts dient bij de beoordeling van de procedure, de procedure in zijn geheel betrokken te worden. De verdediging heeft in hoger beroep alle gelegenheid gehad de verdediging te voeren. Het niet-nageleefde recht in eerste aanleg is hiermede voldoende gerepareerd en er is in zijn geheel sprake van een eerlijke behandeling van de zaak. Het hof verwerpt derhalve het verweer."

3.2.3. Ter terechtzitting van 18 mei 2004 heeft de raadsman het verweer aldus herhaald:

"Primair bepleit ik andermaal terugverwijzing van de zaak naar de eerste rechter op dezelfde gronden als door mij verwoord ter terechtzitting van uw hof van 3 februari jl., waarnaar ik verwijs. Ik wijs het hof op de uitspraken van het Europees Hof in de zaken Davies en Dowsett. In die uitspraken komt aan de orde welke verzuimen reparabel zijn en welke niet. Uw hof heeft ter terechtzitting van 3 februari 2004 al een beslissing op mijn verweer genomen. Ik ben het daarmee niet eens. Cliënt heeft drie dagen voor de zitting in eerste aanleg liefst negen ordners met gegevens ontvangen. Hij kon zich aldus niet meer behoorlijk op de zitting prepareren. Daardoor is in zijn procedure een verlies van een instantie ontstaan, welk verzuim niet meer te repareren valt. In feite heeft er slechts berechting in één instantie plaatsgehad. In zijn jurisprudentie spreekt het Europees Hof zowel van behandeling in één als in twee instanties. Ik vind dat uw hof op 3 februari 2004 een afweging zoals het die heeft gemaakt ook heeft kunnen maken, maar ik ben het oneens met de wijze waarop u tot die afweging bent gekomen. Ik maak een andere afweging. Ik vind dat cliënt maar één keer zijn verhaal heeft kunnen doen. Ik ben van mening dat terugverwijzing naar de eerste rechter een passende sanctie op het verzuim is. Het is aan uw hof om al dan niet op uw eerdere beslissing terug te komen."

3.2.4. Het Hof heeft daaromtrent in het bestreden arrest als volgt overwogen en beslist:

"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman ten verweer betoogd -zakelijk weergegeven- dat het beroepen vonnis dient te worden vernietigd en dat de zaak dient te worden terugverwezen naar de eerste rechter, aangezien het recht op een eerlijk proces ("fair trial"-beginsel) in eerste aanleg is geschonden. Ter adstructie daarvan is gesteld dat deze schending hierin bestaat dat de verdachte het dossier van de onderhavige strafzaak - bestaande uit onder meer negen ordners - pas drie dagen vóór de terechtzitting in eerste aanleg heeft ontvangen, waardoor aan de verdachte de mogelijkheid op een passende voorbereiding is onthouden.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Het hof is met de raadsman van oordeel dat het recht van verdachte op fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM, waarvan een richtige voorbereiding deel uitmaakt, in eerste aanleg onvoldoende is nageleefd. Het hof verbindt hieraan echter niet de conclusie die de verdediging voorstaat.

Artikel 6 van het EVRM, waarin onder meer het recht op een "fair trial" wordt beschermd, noopt niet zonder meer tot terugverwijzing, nu de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep mede strekt tot herstel van in eerste aanleg begane fouten en verzuimen.

Terugverwijzing naar de eerste aanleg op grond van schending van het "fair trial"-beginsel als bedoeld in artikel 6 EVRM, vindt slechts plaats indien de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige rechterlijke instantie, dan wel wanneer de rechter niet aan de behandeling had mogen toekomen omdat één van de personen die een kernrol vervullen niet is verschenen en niet op de juiste wijze van de zitting op de hoogte is gebracht. Hiervan is in casu geen sprake.

Bij de beoordeling of er sprake is van een eerlijk proces, dient de strafprocedure in zijn geheel te worden bezien. De verdachte - in hoger beroep bijgestaan door een rechtsgeleerd raadsman - heeft in hoger beroep alle gelegenheid gehad zich voor te bereiden op de strafzitting en zich te verdedigen tegen de hem verweten gedragingen. Het verzuim in eerste aanleg is daarmee genoegzaam gerepareerd. De totale procedure voldoet daarmede aan de vereisten die artikel 6 EVRM aan een eerlijk proces stelt.

Het hof verwerpt bijgevolg het verweer."

3.3. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat, nu het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte in eerste aanleg onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad en dat daarom geen sprake is geweest van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM, het Hof de zaak op de voet van art. 423, eerste lid, Sv naar de Rechtbank had dienen te verwijzen. Die opvatting is evenwel onjuist (vgl. HR 7 mei 1996, NJ 1996, 557). Daarom faalt het middel.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 juni 2005.