Hoge Raad, 06-09-2005, AT2760, 00651/04
Hoge Raad, 06-09-2005, AT2760, 00651/04
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 6 september 2005
- Datum publicatie
- 6 september 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AT2760
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT2760
- Terugverwijzing naar: ECLI:NL:GHAMS:2006:215
- Zaaknummer
- 00651/04
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 302, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 338
Inhoudsindicatie
Voorwaardelijk opzet. Bewezenverklaard is poging zware mishandeling door opzettelijk met een vuurwapen door een ruit van een woning te schieten, waarin zich op dat moment X bevond. De motivering van het bewezenverklaarde (voorwaardelijk) opzet schiet tekort. Dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat X door het schot lichamelijk letsel zou bekomen, kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgen, omdat uit die bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat zij zich ten tijde van het schot in de desbetreffende kamer bevond. Ook de bewezenverklaring houdt op dit punt niet meer in dan dat zij zich in de woning bevond. Gelet op de aldus opengebleven mogelijkheid dat X ten tijde van het schot niet in bedoelde kamer, maar elders in de woning vertoefde, is ’s hofs oordeel dat een aanmerkelijke kans bestond dat de kogel via het plafond of via een ander voorwerp van baan zou veranderen en haar zou raken niet zonder meer begrijpelijk.
Uitspraak
6 september 2005
Strafkamer
nr. 00651/04
AGJ/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 december 2003, nummer 22/004016-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 28 juli 2003 - de verdachte ter zake van 1. en 2. "poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd" en 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III" veroordeeld tot vierentwintig maanden gevangenisstraf, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. J.Y. Taekema, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde voor wat betreft het voorwaardelijk opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 9 april 2003 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [getuige 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een vuurwapen door een ruit van een (woon-)kamer, waarin zich op dat moment die [getuige 1] bevond, heeft geschoten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
3.2.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 9 april 2003 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [getuige 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen door een ruit van een woning, waarin zich op dat moment die [getuige 2] bevond, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voorzover inhoudende:
"Ik heb op 9 april 2003 met een vuurwapen op de ruit van de woning van [getuige 2] geschoten. Ik wist dat mijn ex-vrouw [getuige 1] bij haar zus [getuige 2] zat. Ik weet dat een kogel kan ketsen."
b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 1]:
"Op 9 april 2003 was ik in de woonkamer van [getuige 2] aan de [a-straat 1] te Rotterdam. Toen ik op de grond zat in de woonkamer hoorde ik een harde knal. Ik zag een gat in de ruit van de woonkamer. Kennelijk was er van de straatzijde door de ruit van de woonkamer geschoten."
c. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 2]:
"Toen ik op 9 april 2003 naar de slaapkamer liep, hoorde ik een knal. Ik zag een klein gat in de ruit van mijn woning aan de [a-straat] te Rotterdam."
3.4. Het bestreden arrest houdt voorts nog het volgende in:
"De verdachte heeft vanaf de straat met een vuurwapen een schot gelost op een raam van een appartement op de tweede etage, in welk appartement zich op dat moment twee mensen bevonden. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de kogel via het plafond of via een ander voorwerp van baan zou veranderen en een persoon zou kunnen raken, met zwaar letsel als gevolg."
3.5. Het Hof heeft aldus geoordeeld dat de verdachte zowel ten aanzien van [getuige 1] als van [getuige 2] heeft gehandeld met het voorwaardelijk opzet tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voorzover het middel berust op een andere lezing van de bestreden uitspraak mist het feitelijke grondslag.
3.6. Voor wat betreft feit 2 schiet de motivering van het bewezenverklaarde (voorwaardelijk) opzet tekort. Dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat [getuige 2] door het schot lichamelijk letsel zou bekomen, kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgen. Uit die bewijsmiddelen kan immers niet zonder meer worden afgeleid dat zij zich ten tijde van het schot in de desbetreffende kamer bevond. Ook de bewezenverklaring houdt op dit punt niet meer in dan dat zij zich in de woning bevond. Gelet op de aldus opengebleven mogelijkheid dat [getuige 2] ten tijde van het schot niet in bedoelde kamer, maar elders in de woning vertoefde, is 's Hofs oordeel, inhoudende dat een aanmerkelijke kans bestond dat de kogel via het plafond of via een ander voorwerp van baan zou veranderen en haar zou raken niet zonder meer begrijpelijk. In dat opzicht klaagt het middel terecht over de ontoereikendheid van de bewijsmotivering.
4. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 september 2005.