Hoge Raad, 13-05-2005, AT2829, R03/149HR (OK108)
Hoge Raad, 13-05-2005, AT2829, R03/149HR (OK108)
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 mei 2005
- Datum publicatie
- 13 mei 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AT2829
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT2829
- Zaaknummer
- R03/149HR (OK108)
Inhoudsindicatie
13 mei 2005 Eerste Kamer Rek.nr. R03/149HR (OK 108) JMH/AS Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: 1. AANNEMINGSMAATSCHAPPIJ ZEELANDIA CURAÇAO B.V., gevestigd te Hilversum, 2. [Verzoekster 2], gevestigd te [vestigingsplaats], VERZOEKSTERS tot cassatie, advocaat: mr. E. van Staden ten Brink, t e g e n 1. [Verweerder 1], wonende te [woonplaats], Curaçao, Nederlandse Antillen, 2. [Verweerster 2], wonende te [woonplaats], 3. [Verweerder 3], wonende te [woonplaats], België, 4. [Verweerder 4], wonende te [woonplaats], 5. [Verweerster 5], gevestigd te [vestigingsplaats], VERWEERDERS in cassatie, advocaat: mr. J.P. Heering. 1. Het geding in feitelijke instantie...
Uitspraak
13 mei 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/149HR (OK 108)
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. AANNEMINGSMAATSCHAPPIJ ZEELANDIA CURAÇAO B.V.,
gevestigd te Hilversum,
2. [Verzoekster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERZOEKSTERS tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats], Curaçao, Nederlandse Antillen,
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerder 3],
wonende te [woonplaats], België,
4. [Verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
5. [Verweerster 5],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering.
1. Het geding in feitelijke instantie
Met een op 5 april 2000 ter griffie van het gerechtshof te Amsterdam ingekomen verzoekschrift (rekestnummer 297/2000 OK) hebben thans verweersters in cassatie (verder: [verweerder] c.s.) zich gewend tot de ondernemingskamer aldaar en verzocht een of meer deskundigen te benoemen tot het instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van onder meer thans verzoeksters tot cassatie (verder afzonderlijk: AZC en [verzoekster 2]) en nog drie andere niet nader te noemen vennootschappen in het tijdvak vanaf medio 1991 tot heden.
AZC en [verzoekster 2] en de drie andere vennootschappen hebben een verweerschrift ingediend en verzocht [verweerder] c.s. niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek.
Na een mondelinge behandeling ter terechtzitting van 25 mei 2000 heeft de ondernemingskamer bij beschikking van 6 juli 2000 een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van onder meer AZC en [verzoekster 2] bevolen en twee deskundigen benoemd teneinde voormeld onderzoek te verrichten.
Na deskundigenbericht heeft de ondernemingskamer bij beschikking van 21 februari 2003 beslist dat het verslag met de bijlagen voor belanghebbenden ter inzage ligt.
Met een op 22 april 2003 ter griffie van de ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift (rekestnummer 415/2003 OK) hebben [verweerder] c.s. de ondernemingskamer - zakelijk weergegeven - verzocht bij beschikking:
1) vast te stellen dat sprake is (geweest) van wanbeleid van onder meer AZC en [verzoekster 2] en drie andere vennootschappen en dat de hierna te noemen aandeelhouders [aandeelhouder] c.s. daarvoor verantwoordelijk zijn;
2) te beslissen dat de kosten van de enquête kunnen worden verhaald op voornoemde aandeelhouders;
3) op de voet van art. 2:356 BW
a) de overdracht te bevelen door voornoemde aandeelhouders van de door dezen gehouden aandelen in het geplaatste kapitaal van de vijf vennootschappen ten titel van beheer aan een als administratiekantoor te fungeren stichting met een of meer door de ondernemingskamer aan te wijzen onafhankelijke bestuurders;
b) de besluiten tot vaststelling van de jaarrekening van de vijf vennootschappen vanaf het jaar 1990 alsmede de besluiten tot décharge over die jaren te vernietigen;
c) de huidige bestuurders van de vijf vennootschappen te schorsen en een of meer onafhankelijke bestuurders aan te stellen, en
d) iedere andere voorziening te treffen die de ondernemingskamer geboden acht.
AZC, [verzoekster 2] en de drie andere vennootschappen hebben een verweerschrift ingediend en voormelde verzoeken bestreden.
Na een mondelinge behandeling ter openbare terechtzitting van 26 juni 2003 heeft de ondernemingskamer bij beschikking van 25 september 2003:
- verstaan dat uit van verslag van de onderzoekers blijkt van wanbeleid van AZC en van [verzoekster 2] en dat [verweerder 1] en [aandeelhouder 1] voor dat wanbeleid verantwoordelijk zijn te achten op de wijze als in de rechtsoverwegingen 3.3 en 3.6 van deze beschikking is vermeld;
- de besluiten van AZC en [verzoekster 2] tot vaststelling van haar jaarrekeningen vanaf het jaar 1990, alsmede haar besluiten tot décharge over die jaren, vernietigd;
- de bestuurders van AZC en [verzoekster 2] ontslagen;
- voor de duur van de hierna te vermelden vereffening een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot bestuurder van AZC en [verzoekster 2] benoemd;
- bepaald dat het salaris en de kosten van de benoemde bestuurder ten laste van AZC en van [verzoekster 2] komen met bepaling dat de bestuurder zich de daarmee gemoeide bedragen kan - doen - uitbetalen;
- voor de duur van de hierna te vermelden vereffening het stemrecht van de huidige houders van aandelen in het geplaatste kapitaal van AZC en [verzoekster 2] geschorst;
- bepaald dat het stemrecht op voornoemde aandelen gedurende de voornoemde periode wordt uitgeoefend door de door de Ondernemingskamer benoemde bestuurder;
- deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- AZC en [verzoekster 2] ontbonden;
- de door de ondernemingskamer benoemde bestuurder benoemd tot vereffenaar, belast met de vereffening van AZC en [verzoekster 2];
- de proceskosten van het geding tussen partijen gecompenseerd, en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
De ondernemingskamer heeft bij beschikking van 3 oktober 2003 mr. K. Frielink te Amsterdam aangewezen als bestuurder en vereffenaar als bedoeld in de voormelde beschikking van 25 september 2003 in deze zaak.
De beschikkingen van de ondernemingskamer van 25 september 2003 en 3 oktober 2003 zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de twee laatstvermelde beschikkingen van de ondernemingskamer hebben AZC en [verzoekster 2] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middel
3.1 AZC is sinds 1991 houdster van het preferente aandelenkapitaal, 51,4 percent uitmakend van het geplaatste kapitaal, van de Belgische vennootschap [A] N.V. (verder: HAB). De deelneming in HAB was bij AZC aanvankelijk te boek gesteld voor een waarde van ƒ 37,9 miljoen. AZC heeft deze deelneming ultimo 1994 afgewaardeerd tot ƒ 1, in verband waarmee zij een buitengewoon resultaat van negatief ƒ 37.899.999 heeft verantwoord. AZC heeft sedertdien een negatief eigen vermogen. HAB is in 2001 gefailleerd.
3.2 De ondernemingskamer heeft zich, teneinde te beoordelen of uit het verslag van de onderzoekers blijkt van wanbeleid van AZC, in het voetspoor van de onderzoekers, onder meer bezig gehouden met de vraag, kort gezegd, hoe het heeft kunnen gebeuren dat AZC zoveel op haar deelneming heeft verloren. Daarbij heeft de ondernemingskamer belang gehecht aan de bevindingen van de onderzoekers met betrekking tot de financiële verhoudingen tussen AZC, HAB en de naar Antilliaans recht opgerichte dochtermaatschappijen van HAB genaamd [B] N.V. (verder: [B]) en [C] N.V. (verder: [C]) en met betrekking tot de verwerving van de aandelen in [B] en [C] door onderscheidenlijk verweerder in cassatie onder 1 en [aandeelhouder 1], die beiden houder van aandelen in AZC zijn.
3.3 Volgens onderdeel 2 heeft de ondernemingskamer het "territorialiteitsbeginsel" miskend. Het onderdeel gaat onder 2.1 uit van de opvatting dat een door de ondernemingskamer gelast onderzoek zich niet kan uitstrekken tot het gevoerde beleid in buitenlandse vennootschappen en dat de door de ondernemingskamer gelaste maatregelen niet gebaseerd kunnen zijn op in buitenlandse vennootschappen gevoerd beleid. Deze opvatting is in zoverre juist, dat slechts de in art. 2:344 BW aangewezen rechtspersonen voorwerp kunnen zijn van een enquête als geregeld in afdeling 2 van titel 8 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Dat brengt evenwel niet mede, dat de onderzoeker geen gegevens mag verzamelen omtrent het beleid van in het buitenland gevestigde rechtspersonen die betrekkingen hebben onderhouden met de rechtspersoon die het voorwerp van de enquête is, indien die onderzoeker dat voor het doel van de enquête nuttig acht. Het staat de ondernemingskamer vrij dergelijke door de onderzoeker verzamelde gegevens te betrekken in haar beantwoording van de vragen of gebleken is van wanbeleid van de rechtspersoon die het voorwerp van de enquête is en zo ja, welke van de in art. 2:356 BW bedoelde voorzieningen zij geboden acht. Hierop stuiten de rechtsklachten van onderdeel 2 af.
3.4 De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt AZC en [verzoekster 2] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 267,69 aan verschotten en € 1.135,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 13 mei 2005.