Home

Hoge Raad, 23-08-2005, AT7098 AU3432, 00329/05

Hoge Raad, 23-08-2005, AT7098 AU3432, 00329/05

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 augustus 2005
Datum publicatie
23 augustus 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT7098
Formele relaties
Zaaknummer
00329/05
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 407, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 453

Inhoudsindicatie

Omvang appèl. In de appèlakte heeft de OvJ het appèl niet beperkt. In de appèlmemorie heeft de OvJ aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het vonnis wat betreft de beslissing in zaak A onder 1. De eis van de A-G bij het hof zag mede op zaak A onder 1. ’s Hofs oordeel dat “het hoger beroep niet is gericht tegen het in zaak A onder 1 tenlastegelegde” is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de appèlakte niet blijkt dat de OvJ het door hem ingestelde appèl ex art. 407.2 Sv heeft beperkt tot een of meer van de gevoegde zaken, terwijl zich bij de stukken evenmin een akte bevindt waaruit volgt dat de A-G bij het hof het door de OvJ in die zaak ingestelde appèl alsnog ex art. 453.2 Sv heeft ingetrokken.

Uitspraak

23 augustus 2005

Strafkamer

nr. 00329/05

SG/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 mei 2004, nummer 23/003367-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring te Zwaag.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 13 augustus 2003 - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding in zaak A onder 2 primair, zaak B onder 1, zaak C onder 2 primair en 4 primair en subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van zaak A onder 2 subsidiair "opzetheling", zaak B onder 2 "poging tot oplichting", zaak C onder 1 "medeplegen van in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet, dat het vals of vervalst is", zaak C onder 2 subsidiair "medeplegen van opzetheling", zaak C onder 3 primair "medeplegen van poging tot oplichting" en zaak C onder 4 meer subsidiair "medeplegen van opzetheling" (de Hoge Raad leest: "opzetheling") veroordeeld tot 26 maanden gevangenisstraf en ten aanzien van zaak A onder 1 de straf bepaald op 10 maanden gevangenisstraf, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad

- de bestreden uitspraak zal vernietigen wat betreft de beslissing van het Hof waarbij het voor feit A1 straf heeft bepaald;

- de bestreden uitspraak voorts zal vernietigen wat betreft de strafoplegging voor de overige feiten;

- de bewezenverklaring van feit C4 meer subsidiair verbeterd zal lezen;

- en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde met inachtneming van het door de Hoge Raad te wijzen arrest opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof met betrekking tot de omvang van het hoger beroep.

3.2. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang.

(i) Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 30 juli 2003 is aldaar de voeging bevolen van de tegen de verdachte bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken A, B en C.

(ii) Bij vonnis van 13 augustus 2003 is de verdachte door de Rechtbank vrijgesproken van de feiten die zijn tenlastegelegd in zaak A onder 2 primair, in zaak B onder 1, en in zaak C onder 1, onder 2 primair en onder 4 primair en subsidiair. Voorts heeft de Rechtbank hem tot straf veroordeeld ter zake van de feiten die zijn bewezenverklaard in zaak A onder 1 en onder 2 subsidiair, in zaak B onder 2, en in zaak C onder 2 subsidiair, onder 3 primair en onder 4 meer subsidiair.

(iii) Namens de verdachte is bij akte hoger beroep ingesteld. Die akte houdt in dat beroep wordt ingesteld tegen "het eindvonnis d.d. 13 augustus 2003 en wel tegen de bewezenverklaring in zaak B m.b.t. het onder 2 tenlastegelegde en zaak C m.b.t. het onder 2 en 3 tenlastegelegde".

(iv) De Officier van Justitie heeft eveneens hoger beroep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte houdt in dat beroep wordt ingesteld tegen "het eindvonnis d.d. 13 augustus 2003".

(v) De op de voet van art. 410 Sv bij de stukken gevoegde appèlmemorie van de Officier van Justitie houdt onder meer het volgende in:

"Hierbij bericht ik uw Hof dat op 13 augustus 2003 de meervoudige strafkamer van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam in bovengenoemde zaken van verdachte [verdachte] vonnis heeft gewezen.

In dit vonnis is de verdachte vrijgesproken van het in zaak A onder feit 2. primair, in zaak B onder feit 1., en in zaak C onder feit 1., 2. primair, 4. primair en subsidiair tenlastegelegde.

Met deze vrijspraken kan ik mij niet verenigen, met uitzondering van een vrijspraak voor het in zaak C onder feit 2. primair tenlastegelegde.

Voor het overige heb ik geen bezwaren tegen het vonnis."

(vi) Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2004 overgelegde vordering alsmede het proces-verbaal van die terechtzitting is aldaar door de Advocaat-Generaal bij het Hof gevorderd dat het Hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 2 van zaak B en hem zal veroordelen tot een gevangenisstraf van twee jaar ter zake van de feiten die zijn tenlastegelegd in zaak A onder 1 en onder 2 sub-sidiair, en in zaak C onder 2 subsidiair, onder 3 primair en onder 4 meer subsidiair. Daarbij is de Advocaat-Generaal dus uitgegaan van een onbeperkt ingesteld hoger beroep.

3.3. Met betrekking tot de omvang van het hoger beroep houdt het bestreden arrest onder 'oplegging van straf en/of maatregel' het volgende in:

"Nu het hoger beroep niet is gericht tegen het in zaak A onder 1 tenlastegelegde en de rechtbank ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 subsidiair, in zaak B onder 2, in zaak C onder 2 subsidiair, 3 primair en 4 meer subsidiair één hoofdstraf heeft uitgesproken, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering eerst de straf bepalen ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezengeachte misdrijf. Het Hof zal, gelet op de aard en de ernst van dat feit, de op te leggen straf bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden."

3.4. 's Hofs oordeel dat "het hoger beroep niet is gericht tegen het in zaak A onder 1 tenlastegelegde" is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de hiervoor onder 3.2 sub (iv) genoemde akte niet blijkt dat de Officier van Justitie het door hem ingestelde hoger beroep op de voet van art. 407, tweede lid, Sv heeft beperkt tot een of meer van de gevoegde zaken, terwijl zich bij de stukken evenmin een akte bevindt waaruit volgt dat de Advocaat-Generaal bij het Hof het door de Officier van Justitie ingestelde hoger beroep alsnog op de voet van art. 453, tweede lid, Sv heeft ingetrokken wat betreft het in zaak A onder 1 tenlastegelegde.

3.5. Voorzover het middel hierover klaagt is het terecht voorgesteld.

4. Beoordeling van het eerste en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft 's Hofs beslissingen ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 23 augustus 2005.