Home

Hoge Raad, 22-11-2005, AU2248, 03461/04

Hoge Raad, 22-11-2005, AU2248, 03461/04

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 november 2005
Datum publicatie
28 november 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU2248
Formele relaties
Zaaknummer
03461/04
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 411a

Inhoudsindicatie

De omstandigheid dat een onderzoek ex art. 411a Sv is verzocht of ingesteld staat er niet aan in de weg dat de zaak ter terechtzitting in hoger beroep wordt behandeld. Door de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting vervalt de bevoegdheid van de RC om (nader) onderzoek te verrichten en staat de vraag of enig (nader) onderzoek is geboden louter ter beoordeling van de zittingsrechter.

Uitspraak

22 november 2005

Strafkamer

nr. 03461/04

SG/DAT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 juli 2004, nummer 23/001557-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittanië) op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 22 mei 2003 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder primair tenlastegelegde en hem ter zake van subsidiair "mishandeling" strafbaar verklaard, doch bepaald dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.J.E. Hendriks, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel klaagt dat het Hof art. 411a Sv heeft geschonden omdat die bepaling eraan in de weg staat dat een zaak ter terechtzitting wordt behandeld alvorens de rechter-commissaris op een verzoek als in die bepaling bedoeld, heeft beslist.

3.2. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Nadat de appèldagvaarding voor de terechtzitting van 27 juli 2004 aan de verdachte was betekend heeft de raadsman bij brief van 1 juli 2004 de Rechter-Commissaris verzocht om op de voet van art. 411a Sv nader onderzoek te verrichten. Dat onderzoek zou moeten bestaan in het doen opmaken van een deskundigenrapport en het horen van een tweetal getuigen. De Rechter-Commissaris heeft bij brief van 28 juli 2004 de raadsman bericht dat diens brief in goede orde is ontvangen en dat de raadsman te zijner tijd nader zal worden bericht.

Op 27 juli 2004 is de zaak inhoudelijk door het Hof behandeld. Ter terechtzitting zijn door de raadsman aan het Hof dezelfde verzoeken gedaan als die welke in genoemde brief aan de Rechter-Commissaris waren vervat. Die verzoeken zijn door het Hof afgewezen.

3.3.1. Art. 411a Sv luidt:

"1. Indien tegen het vonnis in eerste aanleg hoger beroep is ingesteld, doch het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep nog niet is aangevangen, kan de rechter-commissaris behorende bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft gevonnist op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman nader onderzoek verrichten.

2. De artikelen 241, tweede tot en met vierde lid, en 241a zijn van overeenkomstige toepassing."

3.3.2. Blijkens de geschiedenis van het wetsvoorstel dat die bepaling introduceerde - bij welk voorstel ook art. 241 Sv zijn huidige, met art. 411a Sv overeenkomende redactie kreeg - heeft de wetgever beoogd een eenvoudige procedure mogelijk te maken om nog bepaalde onderzoekshandelingen voor de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep te doen verrichten. De Memorie van Toelichting bij de voorgestelde wijziging van art. 241 Sv houdt onder meer het volgende in:

"De rechter-commissaris kan nader onderzoek verrichten zolang het onderzoek ter terechtzitting nog niet is aangevangen. Door de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting vervalt deze bevoegdheid van de rechter-commissaris. Wel kan de rechter ter terechtzitting door middel van de bevoegdheid van artikel 316 Sv, onder schorsing van de zaak, de stukken (wederom) in handen van de rechter-commissaris stellen ten einde het nadere onderzoek te verrichten. Als het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen heeft de rechtbank de leiding over het onderzoek en is het aan de rechtbank voorbehouden te bepalen welke onderzoekshandelingen eventueel nog door de rechter-commissaris moeten worden verricht."

(Kamerstukken II 1992/93, nr. 3, blz. 48)

3.4. Naar de onmiskenbare bedoeling van de wetgever staat de omstandigheid dat een onderzoek als bedoeld in art. 411a Sv is verzocht of ingesteld er niet aan in de weg dat de zaak ter terechtzitting in hoger beroep wordt behandeld. Door de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting vervalt de bevoegdheid van de rechter-commissaris om (nader) onderzoek te verrichten en staat de vraag of enig (nader) onderzoek is geboden louter ter beoordeling van de zittingsrechter.

3.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de opvatting waarop het middel berust onjuist is, zodat het tevergeefs is voorgesteld.

4. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 22 november 2005.