Hoge Raad, 15-11-2005, AU2711, 03522/04
Hoge Raad, 15-11-2005, AU2711, 03522/04
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 november 2005
- Datum publicatie
- 15 november 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AU2711
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU2711
- Zaaknummer
- 03522/04
Inhoudsindicatie
Voorzover de verklaring van de districtsinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming inhoudt dat verdachte houder is van de duiven, behelst zij een conclusie die aan de rechter is voorbehouden. Bij gebreke van andere bewijsmiddelen waaruit zou kunnen volgen dat deze conclusie terecht is getrokken, kan zij niet worden vereenzelvigd met een door het hof getrokken conclusie.
Uitspraak
15 november 2005
Strafkamer
nr. 03522/04
AGJ/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 15 augustus 2003, nummer 21/000018-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle van 30 december 2002 - de verdachte ter zake van "handelen in strijd met een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren" veroordeeld tot een geldboete van € 750,-, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel richt zich onder meer tegen de motivering van de bewezenverklaring. Het klaagt dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van de districtsinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, meer in het bijzonder voorzover inhoudende dat de duiven, waar het in deze zaak om gaat, van de verdachte waren, niet berust op diens eigen waarneming en ondervinding.
3.2. Overeenkomstig de op art. 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren toegesneden tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 5 maart 2002 te gemeente [plaats B] als houder van dieren, te weten 113 duiven, aan die dieren de nodige verzorging heeft onthouden, immers waren die duiven gehuisvest in een bouwkeet, waarvan de vloer sterk vervuild was met aangekoekte ontlasting en was daarin geen voerbak en voer aanwezig en stond daar een pan met sterk vervuild water."
3.3. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van W.V.P.L. Wannyn, districtsinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Perceel [a-straat 1] te [plaats B] wordt bewoond door de familie [betrokkene 1] senior. Perceel [2] wordt soms bewoond door [verdachte]. Perceel [a-straat] is een groot rundveebedrijf op naam van [betrokkene 1]. Zoon [verdachte] houdt op ditzelfde bedrijf eveneens runderen, pony's, honden en gevogelte, zoals duiven, parkieten, pluimvee, eenden, etc.. [Betrokkene 1] senior is eigenaar van een hond. Alle andere dieren, met uitzondering van bijna alle runderen, zijn van zoon [verdachte].
Op 5 maart 2002 heb ik een controle op het bedrijf aan de [a-straat] ingesteld. Ik zag dat in een zeer vervuilde keet duiven waren gehuisvest. De huisvesting was ernstig vervuild met duivenpoep. Voorts zag ik, dat een groot aantal duiven kennelijk ziek was. Ik zag dat diverse duiven ineengedoken zaten met een dof verenkleed. Ook zag ik dat diverse duiven diarree hadden. Voorts voelde ik dat veel duiven vermagerd waren. Geen van de door mij gevoelde duiven hadden voer in de krop. Ik zag dat er geen voer was en dat het aanwezige water ernstig vervuild was. Ik zag dat in een broedhok een dode duif lag. Voorts zag ik dat ondanks het vroege voorjaarsweer de doffers in het geheel geen avances maakten ten opzichte van de duiven.
In verband met de verklaring van dierenarts Kempe zijn alle 113 duiven ter plaatse afgespoten.
Op 8 maart 2002 werd [verdachte] proces-verbaal aangezegd voor de geconstateerde feiten op 5 maart 2002. Verdachte wenste geen verklaring af te leggen."
b. een schriftelijk bescheid, voorzover inhoudende als verklaring van G. Kempe, dierenarts te Dedemsvaart:
"Op 5 maart 2002 ben ik aan de [a-straat 2] te [plaats B] geweest om de daar aanwezige "duivenverzameling" te onderzoeken.
De duiven waren gehuisvest in een met legvakken voor kippen verbouwde bouwkeet; de bodem en de vakken waren sterk vervuild met dik aangekoekte ontlasting. Bijna de helft van de aanwezige duiven was vermagerd. Er was geen voerbak en/of voer aanwezig, wel een pan met een bodempje sterk vervuild water. Een aantal duiven hadden geelachtige "pokken" aan snavel en ogen. De aanwezige "verse" ontlasting was meestal slijmerig groen. In één van de vakken lag een dode duif. De duiven vertoonden verder absoluut geen paargedrag, hoewel er doffers en duivinnen waren.
Op basis van de klinische inspectie lag besmetting met Salmonella (paratyfus) en Trichomoniasis voor de hand. Gezien het infectieus karakter van beide ziekten, de klinische toestand van de vervuilde duiven en de manier van huisvesting heb ik geadviseerd de duiven (totaal 113 stuks) te euthanaseren."
3.4. Voorzover de verklaring van de districtsinspecteur inhoudt dat de verdachte houder is van de duiven, behelst zij een conclusie die aan de rechter is voorbehouden.
Bij gebreke van andere bewijsmiddelen waaruit zou kunnen volgen dat deze conclusie terecht is getrokken, kan zij niet worden vereenzelvigd met een door het Hof getrokken conclusie. De bewezenverklaring is in dit opzicht niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Voorzover het middel daarover klaagt, is het gegrond.
3.5. Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 november 2005.