Home

Hoge Raad, 18-11-2005, AU3259, C04/287HR

Hoge Raad, 18-11-2005, AU3259, C04/287HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 november 2005
Datum publicatie
18 november 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU3259
Formele relaties
Zaaknummer
C04/287HR

Inhoudsindicatie

Ongeval van een door een onderhouds- en installatiebedrijf “ingehuurde” loodgieter tijdens (door dat bedrijf aangenomen) werkzaamheden aan dak van woonhuis buiten reguliere diensttijd en buiten dienstbetrekking, aansprakelijkheid van aannemer op de voet van art. 7:658 BW?, 81 RO.

Uitspraak

18 november 2005

Eerste Kamer

Nr. C04/287HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. M.H. van der Woude,

t e g e n

[Verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. S.F. Sagel.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 24 juli 2001 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat [eiser] aansprakelijk is voor de door [verweerder] ten gevolge van het ongeval op 9 maart 2001 geleden en te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met verwijzing van dit gedeelte van de procedure naar de schadestaatprocedure.

[Eiser] heeft zich beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank om van de vordering kennis te nemen, voor zover berustend op de primaire grondslag, en de vordering voor het overige bestreden.

De rechtbank heeft bij vonnis van 5 maart 2002 in het incident zich onbevoegd verklaard van de primaire vordering kennis te nemen en de zaak naar de sector kanton van deze rechtbank verwezen; de hoofdzaak heeft zij ten aanzien van de subsidiaire vordering ambtshalve naar de parkeerrol verwezen, in afwachting van een onherroepelijk vonnis voor wat betreft het primair gevorderde.

[Eiser] heeft vervolgens de primaire vordering bestreden.

na bij vonnis van 18 april 2002 een comparitie van partijen te hebben gelast, heeft de kantonrechter bij vonnis van 11 juli 2002 de vordering van [verweerder] toegewezen.

Tegen laatstgenoemd vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Bij arrest van 28 mei 2004 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.

De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 12 september 2005 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 november 2005.