Hoge Raad, 23-12-2005, AU3720, R04/117HR
Hoge Raad, 23-12-2005, AU3720, R04/117HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 december 2005
- Datum publicatie
- 23 december 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AU3720
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU3720
- Zaaknummer
- R04/117HR
- Relevante informatie
- Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81
Inhoudsindicatie
Cassatie, ontvankelijkheid, aanvulling en wijziging van gronden in aanvullend verzoekschrift na verstrijken van beroepstermijn, bekwame spoed.
Uitspraak
23 december 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/117HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij verzoekschrift gedateerd 14 november 2002 heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de vader - zich gewend tot de rechtbank te Amsterdam en, voorzover in cassatie van belang, verzocht tussen hem en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de moeder - echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat de kinderen van partijen hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben.
De moeder heeft bij verweerschrift tevens zelfstandig verzoek verzocht tussen partijen echtscheiding uit te spreken en voorts te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij haar zullen hebben met vaststelling van een omgangsregeling, alsmede te bepalen dat de vader € 200,-- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten verzorging en opvoeding van de minderjarigen en dat hij € 900,-- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
De vader heeft het in het verzoekschrift gestelde gehandhaafd en het zelfstandig verzoek van de moeder met betrekking tot de (hoogte van de) verzochte alimentatie bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 10 december 2003, voor zover in cassatie van belang, tussen partijen echtscheiding uitgesproken, bepaald dat de minderjarigen hun woonplaats hebben bij de vader en bepaald dat de behandeling ten aanzien van de omgangsregeling pro forma zal voortgezet op 25 maart 2004, in afwachting van het schriftelijk bericht van de benoemde bemiddelaar omtrent resultaten van de bemiddeling.
Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De moeder heeft in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij haar hebben.
Bij beschikking van 29 juli 2004 heeft het hof de beschikking waarvan beroep, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder bij verzoekschrift gedateerd 29 oktober 2004 beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vader heeft verzocht het beroep te verwerpen.
Op 25 februari 2005 heeft de moeder een aanvullend verzoekschrift ingediend. De vader heeft bij aanvullend verweerschrift geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in haar aanvullend verzoekschrift, althans tot verwerping van de in het aanvullend verzoekschrift aangevoerde klachten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De moeder heeft in haar verzoekschrift van 29 oktober 2004, waarmee deze cassatieprocedure is ingeleid, een cassatiemiddel voorgedragen en voorts meegedeeld
"3. Per datum indiening van dit verzoekschrift werd niet beschikt over het proces-verbaal van de hofzitting, zodat uitdrukkelijk het recht wordt voorbehouden dit verzoekschrift aan te vullen of te wijzigen indien de kennisneming van de inhoud van dat proces-verbaal daartoe aanleiding geeft."
In het op 25 februari 2005 ingediende aanvullende verzoekschrift heeft zij naar aanleiding van het proces-verbaal aanvullingen en wijzigingen van het cassatiemiddel voorgedragen.
3.2 De moeder heeft niet meegedeeld, wanneer haar procureur in de appelprocedure het proces-verbaal heeft ontvangen. Op grond van de in punt 6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal vermelde gegevens moet, nu de moeder daarop niet heeft gereageerd, worden aangenomen dat dit uiterlijk kort na 16 december 2004 is geweest.
Indien in het verzoekschrift waarmee het cassatieberoep is ingesteld, een voorbehoud is gemaakt tot aanvulling of wijziging van het aldaar geformuleerde cassatiemiddel in verband met het niet tijdig kunnen beschikken over het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof, kan de verzoeker ook na het verstrijken van de cassatietermijn het cassatiemiddel aanvullen en wijzigen, mits dit betreft gronden die niet bij binnen de beroepstermijn ingediend verzoekschrift konden worden aangevoerd. Zo'n aanvullend verzoekschrift dient echter met bekwame spoed te worden ingediend, waarbij een termijn van veertien dagen - of een zoveel kortere termijn als overeenstemt met de wettelijke beroepstermijn - na de dag van verstrekking of verzending van het proces-verbaal heeft te gelden (vgl. HR 28 november 2003, nr. R03/009, RvdW 2003, 180).
Nu de moeder het aanvullende verzoekschrift derhalve niet tijdig heeft ingediend, kan daarop geen acht worden geslagen.
3.3 De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 december 2005.