Hoge Raad, 14-03-2006, AU3869, 00166/05
Hoge Raad, 14-03-2006, AU3869, 00166/05
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 maart 2006
- Datum publicatie
- 14 maart 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AU3869
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU3869
- Zaaknummer
- 00166/05
Inhoudsindicatie
1. Cassatieberoep tegen beslissing tot verwijzing ex art. 423.2 Sv niet-ontvankelijk. 2. Verzoeken o.g.v. bij advocaat bezorgde anonieme brief tot horen van daarin genoemde getuige en tot onderzoek naar het bestaan van daarin genoemd Rijksrechercherapport en toevoeging daarvan aan dossier: toepasselijke maatstaf. Ad 1. Voorzover het beroep is gericht tegen de door het hof t.a.v. de feiten 1 en 4 gegeven beslissingen tot verwijzing van de zaak op de voet van art. 423.2 Sv, kan verdachte daarin niet worden ontvangen, nu die beslissingen geen einduitspraken zijn. Ad 2. De verzoeken tot het horen van de in de anonieme brief genoemde politiecommissaris als getuige en tot onderzoek naar het bestaan van het in de anonieme brief bedoelde Rijksrechercherapport om dat vervolgens toe te voegen aan het dossier zijn verzoeken als bedoeld in art. 328 Sv. Maatstaf bij de beoordeling van dergelijke ter terechtzitting gedane verzoeken is ex art. 315.1 Sv jo. art. 415 Sv of de noodzaak van het verzochte is gebleken. Het hof heeft de juiste maatstaf toegepast. ’s Hofs afwijzing van die verzoeken is niet ontoereikend of onbegrijpelijk gemotiveerd in aanmerking genomen a) de omstandigheid dat zijn beslissing verweven is met waarderingen van feitelijke aard en in cassatie dus slechts beperkt kan worden getoetst, b) de anonieme herkomst alsmede de inhoud van de brief die de verdediging aan haar verzoeken ten grondslag heeft gelegd, waarvan het hof bovendien feitelijk heeft vastgesteld dat deze onvoldoende aanknopingspunten biedt om de juistheid daarvan aannemelijk te achten, en c) hetgeen ter motivering aan de verzoeken ten grondslag is gelegd.
Uitspraak
14 maart 2006
Strafkamer
nr. 00166/05
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 oktober 2004, nummer 22/003724-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 27 juni 2003 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2. (Opaal, zaaksdossier 01) en 4. (Opaal, zaaksdossier 10), voor wat betreft de periode 1999-2000, tenlastegelegde en haar voorts ter zake van 3. (Opaal, zaaksdossier 08) "een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen, meermalen gepleegd" en 4. (Opaal, zaaksdossier 10), voor wat betreft de periode 2001-2002, "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Voorts heeft het Hof de zaak met betrekking tot het onder 1. (Jade) en 4. (Opaal, zaaksdossier 10), voor wat betreft de periode 1997-1998, tenlastegelegde verwezen naar de Rechtbank te Rotterdam teneinde de zaak met inachtneming van 's Hofs arrest te berechten en af te doen.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof ten einde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Voorzover het beroep is gericht tegen de door het Hof ten aanzien van de feiten 1 en 4 gegeven beslissingen tot verwijzing van de zaak op de voet van art. 423, tweede lid, Sv kan de verdachte daarin niet worden ontvangen, nu die beslissingen geen einduitspraken zijn.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd bij zijn afwijzing van het verzoek - zo begrijpt de Hoge Raad het middel - met betrekking tot een rapport van de Rijksrecherche en het verzoek tot het horen van commissaris Van Heertum als getuige, althans dat het Hof de afwijzing van die verzoeken ontoereikend heeft gemotiveerd.
4.2.1. Bij de stukken bevindt zich een faxbericht dat het volgende inhoudt:
"Rotterdam, 24 september 2004
Inzake: [verdachte]
Rolnummer 22/003724-03
Hierdoor bericht ik u voor de goede orde dat ik maandag 27 september aanstaande nog voordat de Advocaat-Generaal het woord zal nemen voor het requisitoir, in het belang van de verdediging een verzoek aan de orde wens te brengen in verband met een novum.
Hoogachtend,
I.N. Weski"
4.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2004 houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De voorzitter doet mededeling van de korte inhoud van een binnengekomen faxbericht van de raadsvrouw d.d. 24 september 2004.
De raadsvrouw licht voormeld faxbericht toe overeenkomstig haar aan dit proces-verbaal gehechte pleitnotities, met als bijlage een ongedateerde, anonieme brief. De raadsvrouw verzoekt - kort gezegd - het horen van de in voornoemde brief genoemde commissaris Van Heertum, alsmede het in die brief genoemde Rijksrechercherapport aan het dossier toe te voegen.
De advocaat-generaal repliceert - zakelijk weer-gegeven -:
Ik concludeer tot afwijzing van de verzoeken van de verdediging. Naar mijn oordeel heeft de raadsvrouw geenszins aannemelijk gemaakt dat de inhoud van de ongedateerde brief - die ten grondslag ligt aan haar verzoeken - juist is.
De raadsvrouw dupliceert - zakelijk weergegeven -:
De gang van zaken zoals vermeld in de anonieme brief is geen unicum, en het heeft in een andere Haagse zaak na terugverwijzing naar de rechtbank geleid tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte. Het door mij genoemde Rijksrechercherapport bestaat. Het lijkt mij nodig dat dit wordt nagegaan. De advocaat-generaal kan navragen of het rapport bestaat. Het hof kan dan vervolgens een beslissing nemen op het verzoek dit rapport toe te voegen aan het dossier.
De advocaat-generaal deelt hierop mede - zakelijk weergegeven -:
Ook al zou het bedoelde Rijksrechercherapport bestaan, wil dit nog niet zeggen dat de inhoud daarvan betrekking heeft op de onderhavige zaak. Bovendien beschouw ik het verzoek van de raadsvrouw - gelet op het stadium waarin het geding zich bevindt - als tardief.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na onderbreking wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede, dat de in de pleitnotities verwoorde verzoeken van de raadsvrouw worden afgewezen, omdat het anonieme schrijven dat de verdediging aan de verzoeken ten grondslag heeft gelegd onvoldoende aanknopingspunten geeft om de juistheid van de inhoud daarvan aannemelijk te achten en ook overigens de noodzaak van het door de raadsvrouw verzochte niet is gebleken."
4.2.3. De hiervoor bedoelde pleitnotities houden, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Bij deze overhandig ik u een mij gezonden brief van een schrijver, die anoniem wenst te blijven, welke brief vorige week op mijn kantoor is ontvangen.
De inhoud van de daarin verwoorde informatie heb ik in de tussentijd voor zover mogelijk nagetrokken op zijn betrouwbaarheid met behulp van verschillende bronnen.
Ik kwam tot de conclusie, dat er inderdaad een rapport bestaat, dat naar aanleiding van zorgwekkend functioneren binnen het betreffende LRT is opgesteld, maar het rapport is niet gepubliceerd.
Er bestaat een Van Heertum met een dergelijke functie. Naar ik inmiddels moet begrijpen zou naar aanleiding van het in dat rapport verwoorde handelen van het LRT een groot aantal functionarissen zijn overgeplaatst, vanwege verregaand ontoelaatbare opsporing.
De belangwekkende implicaties van deze informatie zijn de volgende.
Klaarblijkelijk zijn er in de 2e Dover zaak (lees: Opaal) methoden van opsporing en onderzoek gebruikt, die tot heden nimmer verantwoord zijn.
Er is voorts op die wijze mogelijk ontlastende informatie verzameld over mijn cliënte, mogelijk ook ten aanzien van anderen die als medeverdachten worden genoemd, of materiaal verzameld, waarmee verklaringen van cliënte, dan wel andere verdachten en getuigen in het dossier zouden kunnen worden getoetst en dat het ondervragingsrecht ten aanzien van de reeds gehoorde getuigen had kunnen beïnvloeden.
De inhoud van deze brief raakt direct de betrouwbaarheid van de verantwoording van het onderzoek en dus de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtmatigheid van het met dat onderzoek verzamelde materiaal.
Voorts zou volgens deze brief cliënte en mogelijk medeverdachten voorwerp moeten zijn geweest van verregaand en in ieder geval in meerdere mate dan tot op heden aangegeven, met technische hulpmiddelen gepaard gaande al of niet stelselmatige informatie inwinning en daarmee inbreuken ex art 6 en 8 EVRM.
Volgens de brief zouden de ingezette middelen en de resultaten daarvan bewust niet in het dossier zijn vermeld of verantwoord.
Ik verzoek u derhalve aan de hand van het verdedigingsbelang:
- als getuige te horen de in de brief bedoelde verantwoordelijke commissaris van Heertum, naar ik begrijp verantwoordelijk voor de technische opsporing.
- Het bewuste rijksrechercherapport betreffende het functioneren van het bewuste LRT, mede ten aanzien van het onderhavige onderzoek in het dossier te doen voegen."
4.2.4. De hiervoor bedoelde anonieme brief, die als bijlage bij de pleitnotities is gevoegd, houdt het volgende in:
"Advocatenkantoor Weski
Mevr. I. Weski
Westersingel 43
3014 GT Rotterdam
Geachte mevrouw Weski,
Het is niet mijn gewoonte om advocaten informatie te geven.
Ik ben van mening dat wij ons werk doen en dat advocaten ook hun eigen werk moeten doen. Alleen als er dingen gebeuren die het daglicht niet meer kunnen verdragen, zal er moeten worden ingegrepen.
Dit is zo'n ingreep.
U bent bezig met de verdediging van [verdachte] Wij noemden dat de tweede "Doverzaak"
Wat u niet weet maar wat u wel zou moeten weten, is dat er door het speciale observatieteam van het landelijke recherche team in uw zaak actief is gewerkt.
Er is daarbij gewerkt met speciale technische hulpmiddelen.
Om de zaak goed af te schermen zijn de gepleegde observaties nooit meer in het dossier terug te vinden.
De bijdrage van het LRT is ook nergens meer terug te vinden.
De verantwoordelijke man voor de inzet van die technische hulpmiddelen is de commissaris Van Heertum].
Hij heeft het technisch mogelijk gemaakt dat er geobserveerd kon worden op uw cliënt.
U zult nergens in het dossier een aanknopingspunt vinden dat het LRT heeft geobserveerd in de zaak van uw cliënt.
Als u slim bent, en dat bent u volgens mij zeer zeker, kunt u informatie achterhalen over de betrokkenheid van het LRT in uw zaak.
Die informatie is terug te vinden in het rapport van het grote Rijksrechercheonderzoek dat heeft plaatsgevonden.
Het ging om het onderzoek naar het functioneren van het LRT.
De centrale functionaris die de aanleiding was tot het instellen van het onderzoek was de reeds genoemde commissaris Van Heertum.
Laat u niet afschepen met het verhaal dat een dergelijk rapport niet bestaat.
Het rapport bestaat echt maar de overheid zal het niet willen afgegeven omdat dan boven water komt hoe er de afgelopen jaren na Van Traa daadwerkelijk is gewerkt.
Ik schrijf u dit omdat ik vind dat er eerlijk gewerkt moet worden, geheel volgens de regels van de wet B.O.B.
Ik heb u deze brief anoniem geschreven omdat ik uiteraard mijn baan niet wil kwijtraken.
N.N."
4.3. De verzoeken tot het horen van Van Heertum als getuige en tot onderzoek naar het bestaan van het in de anonieme brief bedoelde Rijksrechercherapport om dat vervolgens toe te voegen aan het dossier zijn verzoeken als bedoeld in art. 328 Sv. Maatstaf bij de beoordeling van dergelijke ter terechtzitting gedane verzoeken is ingevolge art. 315, eerste lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv of de noodzaak van het verzochte is gebleken.
4.4. Het Hof heeft dus de juiste maatstaf toegepast. Voorts is 's Hofs afwijzing van die verzoeken niet ontoereikend of onbegrijpelijk gemotiveerd in aanmerking genomen
a) de omstandigheid dat zijn beslissing verweven is met waarderingen van feitelijke aard en in cassatie dus slechts beperkt kan worden getoetst,
b) de anonieme herkomst alsmede de inhoud van de brief die de verdediging aan haar verzoeken ten grondslag heeft gelegd, waarvan het Hof bovendien feitelijk heeft vastgesteld dat deze onvoldoende aanknopingspunten biedt om de juistheid daarvan aannemelijk te achten, en
c) hetgeen ter motivering aan de verzoeken ten grondslag is gelegd.
4.5. Het middel faalt derhalve.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep, voorzover dat is gericht tegen de door het Hof ten aanzien van de feiten 1 en 4 gegeven beslissingen tot verwijzing van de zaak naar de Rechtbank;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 14 maart 2006.