Home

Hoge Raad, 17-02-2006, AU4616, R05/032HR

Hoge Raad, 17-02-2006, AU4616, R05/032HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 februari 2006
Datum publicatie
17 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AU4616
Formele relaties
Zaaknummer
R05/032HR
Relevante informatie
Handelsnaamwet [Tekst geldig vanaf 01-09-2017] art. 5

Inhoudsindicatie

Geschil tussen fitnesscentra over voeren van de handelsnaam “Life” of andere naam waarvan dit woord onderdeel uitmaakt; gedingstukken, hoor en wederhoor; proces-verbaal onjuist en onvolledig?; rechtsstrijd in hoger beroep, levert de vermelding in een proces-verbaal dat partijen de visie van de rechter ter zitting hebben onderschreven een gerechtelijke erkenning in de zin van art. 154 lid 1 Rv. op?, maatstaf; openbaarmaking van wijziging van met de wet strijdige handelsnaam, bevel.

Uitspraak

17 februari 2006

Eerste Kamer

Rek.nr. R05/032HR

JMH/RM

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

LIFE FIT CENTRE HENGELO B.V.,

gevestigd te Hengelo (Ov),

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. F.E. Vermeulen,

t e g e n

[Verweerster],

gevestigd te [vestigingsplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. R.F. Thunnissen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 14 juli 2004 ter griffie van de rechtbank te Almelo, sector kanton, locatie Enschede, ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - zich gewend tot de kantonrechter aldaar en op de voet van art. 6 Handelsnaamwet (Hnw) verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, verzoekster tot cassatie - verder te noemen: Life Fit - te veroordelen tot het aanbrengen van zodanige wijzigingen in de door haar gevoerde handelsnaam, dat de thans bestaande strijd met art. 5 Hnw wordt opgeheven, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat zij nalaat aan deze verplichting te voldoen.

Life Fit heeft het verzoek bestreden.

De kantonrechter heeft bij beschikking van 3 augustus 2004 het verzoek afgewezen.

Tegen deze beschikking heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Daarbij heeft zij - samengevat - verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Life Fit te veroordelen haar handelsnaam zodanig te wijzigen dat daarin het woord "Life" niet meer voorkomt en te bepalen dat Life Fit deze wijzigingen dient door te voeren en openbaar dient te maken binnen een maand na de beschikking op straffe van een dwangsom.

Bij beschikking van 1 februari 2005 heeft het hof:

- de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter van 3 augustus 2004 vernietigd en, opnieuw rechtdoende:

- Life Fit veroordeeld haar handelsnaam zodanig te wijzigen dat daarin in elk geval niet voorkomt het woord "Life", noch woorden/letterverbindingen die daarmee in hoofdzaak overeenstemmen, zodanig dat de onrechtmatigheid in de zin van art. 5 Hnw wordt opgeheven, een en ander beperkt in die zin dat genoemde veroordeling (slechts) betrekking heeft op binnen het gebied van het arrondissement Almelo gelegen vestigingen;

- bepaald dat Life Fit genoemde wijzigingen dient door te voeren en dient openbaar te maken binnen drie maanden nadat [verweerster] deze beschikking aan Life Fit heeft betekend;

- Life Fit veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat zij niet aan het in de vorige alinea bepaalde heeft voldaan en het maximum te verbeuren dwangsommen bepaald op € 25.000,--;

- Life Fit veroordeeld in de kosten van beide instanties aan de zijde van [verweerster];

- deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en

- het meer of anders verzochte afgewezen.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft Life Fit beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerster] heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en afdoening door de Hoge Raad als onder 2.43 van deze conclusie aangegeven.

De advocaat van Life Fit heeft bij brief van 26 oktober 2005 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Life Health exploiteert sinds 1991 een fitness-centrum aan de Beneluxlaan te Hengelo (Overijssel) onder de in het handelsregister ingeschreven handelsnaam "Life Health & Racquet Club".

(ii) Sedert medio 2003 exploiteert Life Fit, onder de in het handelsregister ingeschreven handelsnaam "Life Fit Centre Hengelo", een sport- en fitnesscentrum aan Het Plein te Hengelo (Overijssel), gelegen op ongeveer anderhalve kilometer afstand van het onder (i) genoemde fitnesscentrum van Life Health.

3.2 In dit geding strijden de partijen om de door de kantonrechter ontkennend, maar door het hof bevestigend beantwoorde vraag of Life Fit met het voeren van haar handelsnaam of van de namen "Life Fit Centre" en "Life Fit", inbreuk maakt in de zin van art. 5 Handelsnaamwet op de handelsnaam van Life Health of op de, naar Life Health stelt, door haar gevoerde handelsnaam "Life".

3.3.1 Onderdeel 1 van het middel betoogt, samengevat, het volgende. In rov. 2.4 van de bestreden beschikking wordt vermeld dat op 23 december 2004 ter griffie van het hof is ingekomen een stuk, waarin Life Health zou hebben gereageerd op wat Life Fit in haar verweerschrift heeft aangevoerd, en waarbij Life Health producties in het geding zou hebben gebracht. Life Fit heeft echter noch van de griffie van het hof noch rechtstreeks van Life Health dat stuk en die producties ontvangen. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 januari 2005 vermeldt weliswaar dat door de voorzitter na opening van de zitting zou zijn meegedeeld dat voorafgaande aan de zitting bij het hof is ingekomen een reactie van de advocaat van Life Health op het verweerschrift van Life Fit, maar die vermelding is feitelijk onjuist. Noch uit het proces-verbaal noch uit de beschikking blijkt dat aan Life Fit voldoende gelegenheid zou zijn geboden tot kennisneming van de reactie van Life Health met producties, of dat Life Fit ermee zou hebben ingestemd dat het hof zijn beslissing mede op die stukken mocht baseren, laat staan dat het hof dit een en ander naar behoren ter zitting zou hebben geverifieerd, aldus het onderdeel. Door niettemin die stukken aan zijn beslissing ten grondslag te leggen heeft het hof het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.

3.3.2 Het onderdeel neemt terecht tot uitgangspunt dat de rechter in een civiele procedure slechts mag beslissen aan de hand van stukken tot kennisneming waarvan en uitlating waarover aan partijen voldoende gelegenheid is gegeven. Deze fundamentele regel van hoor en wederhoor heeft ook betrekking op het kennis kunnen nemen van en adequaat kunnen reageren op bescheiden die (kort) vóór of bij gelegenheid van een terechtzitting waarop zij aan de orde komen, worden overgelegd (HR 29 november 2002, nr. C00/128, NJ 2004, 172). De klacht over onjuistheid van de door het onderdeel genoemde passage in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 januari 2005 kan niet slagen, nu voor deze onjuistheid geen steun kan worden gevonden in de gedingstukken (vgl. HR 6 maart 1992, nr. 8023, NJ 1992, 359). Voorzover het onderdeel een klacht verbindt aan onvolledigheid van het proces-verbaal, kan het evenmin slagen, aangezien klachten over de onvolledigheid van het proces-verbaal niet kunnen leiden tot het oordeel dat de motivering van de desbetreffende beschikking onbegrijpelijk is (HR 18 april 2003, nr. R02/045, NJ 2003, 286).

Er moet thans derhalve worden uitgegaan van de juistheid van de bedoelde passage. Voorts moet ervan worden uitgegaan dat Life Fit ter zitting niet heeft kenbaar gemaakt dat haar onvoldoende gelegenheid is geboden tot kennisneming van de reactie van Life Health op haar verweerschrift of van de daarbij in het geding gebrachte producties, nu enige aanwijzing dat zij dat zou hebben gedaan in het proces-verbaal of de beschikking ontbreekt. In het licht daarvan en nu het hof kennelijk van oordeel was dat de aard en omvang van die stukken geen beletsel voor Life Fit vormden om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren, mocht het hof, gelijk het kennelijk heeft gedaan, zonder meer aannemen dat aan de eis van hoor en wederhoor was voldaan.

Het onderdeel kan dus niet slagen.

3.4.1 Onderdeel 2 keert zich tegen rov. 4.2 waarin het hof de omvang van het geschil omschrijft. Dienaangaande had de kantonrechter in rov. 4 van haar beschikking van 3 augustus 2004 overwogen dat het geschil niet de in het handelsregister ingeschreven handelsnamen van partijen betreft, maar uitsluitend de vraag of Life Health bescherming geniet van de, zoals zij stelt, handelsnaam "Life" ten opzichte van de door Life Fit gebruikte naam "Life Fit". Life Health heeft dit oordeel in hoger beroep met haar grief 1 bestreden. Zij stelde zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte de omvang van het geschil op die wijze had beperkt. Daartegen beriep Life Fit zich op een in eerste aanleg door Life Health gedane erkenning dat de volledige handelsnamen van partijen geen gevaar voor verwarring opleveren. Het hof overwoog:

"Aan de orde is de vraag of, zoals appellante stelt, de handelsnamen van geïntimeerde, te weten "Life Fit Centre Hengelo B.V.", "Life Fit Centre" en "Life Fit", in de zin van artikel 5 van de Handelsnaamwet (...) inbreuk maken op de handelsnamen van appellante, te weten "Life Health & Racquet Club" en "Life". Dat zoals geïntimeerde heeft aangevoerd, appellante in eerste aanleg heeft erkend dat de volledige handelsnamen van partijen geen gevaar voor verwarring opleveren doet daaraan niet af. De leer van de gedekte weren is in beginsel op de rekestprocedure niet van toepassing, terwijl feiten en omstandigheden die maken dat dit oordeel in dit geval anders zou moeten luiden, niet zijn gesteld of gebleken."

3.4.2 Het onderdeel betoogt, kort gezegd, dat het hof aldus blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd. Verwijzend naar het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 2 augustus 2004 en - de hiervoor al weergegeven - rov. 4 van de beschikking van de kantonrechter, betoogt het onderdeel dat het hier niet het aanvoeren van een verweer betreft, maar een erkenning in de zin van art. 154 lid 1 Rv, zodat het hof ten onrechte althans zonder toereikende motivering Life Health daaraan niet gebonden heeft geacht. Aldus heeft het hof miskend dat de rechtsstrijd in hoger beroep moest worden geacht beperkt te zijn tot het geschil over het gebruik van de (vermeende) handelsnamen "Life" door Life Health en "Life Fit" door Life Fit. Het onderdeel verbindt hieraan ten slotte de klacht dat de beslissing in rov. 4.7 en het dictum niet in stand kunnen blijven.

3.4.3 Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling door de kantonrechter van 2 augustus 2004 heeft de kantonrechter toen opgemerkt dat de volledige handelsnamen van partijen "in haar visie" geen verwarring opleveren en dat deze visie door beide partijen wordt "onderschreven".

Anders dan het onderdeel tot uitgangspunt neemt, heeft het hof kennelijk het enkele feit dat Life Health ter zitting de aldaar door de kantonrechter geuite "visie" dat de volledige handelsnamen van partijen geen verwarring opleveren, heeft "onderschreven", niet opgevat als een uitdrukkelijke erkenning door Life Health van de waarheid van een of meer stellingen van Life Fit in de zin van art. 154 Rv. Het hof heeft daarentegen tot uitdrukking gebracht dat, ook als Life Health ter zitting van de kantonrechter heeft laten blijken de desbetreffende grond voor haar verzoek niet langer te handhaven, zulks haar niet belette die grond in hoger beroep alsnog door middel van een grief aan de orde te stellen. Het onderdeel berust dus op een verkeerde lezing van de bestreden beschikking.

Overigens heeft het hof niet blijk gegeven van een miskenning van het begrip gerechtelijke erkentenis in de zin van art. 154 Rv. en de gebondenheid daaraan, als bepaald in het tweede lid van dat artikel. Een partij die ter zitting ervan blijk geeft zich te verenigen met een aldaar door de rechter, vooruitlopend op zijn uitspraak en al of niet voorlopig, gegeven oordeel waarbij een of meer van de stellingen van de wederpartij worden aanvaard, geeft daarmee niet zonder meer te kennen dat zij de waarheid van die stelling of stellingen erkent in de zin van art. 154 lid 1 Rv. Daartoe is immers vereist dat die erkenning uitdrukkelijk en, mede met het oog op de slechts zeer beperkte gronden waarop de erkenning volgens het tweede lid van dat artikel kan worden herroepen, ondubbelzinnig betrekking heeft op de waarheid van de betrokken stellingen (vgl. de memorie van toelichting op art. 180 (oud) Rv., Parlementaire Geschiedenis nieuw bewijsrecht, blz. 114). Indien genoemd oordeel vervolgens in de uitspraak is neergelegd, kan daarom de eerstgenoemde partij, indien zij van een tegen die uitspraak openstaand beroep gebruik maakt, alsnog bezwaren tegen dat oordeel inbrengen.

3.5.1 Onderdeel 3 keert zich tegen rov. 4.4 van de bestreden beschikking, waar het hof overweegt dat Life Fit bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft erkend dat ook "Life Fit" een handelsnaam van haar is. Het onderdeel bestrijdt dat van een zodanige erkenning sprake is geweest.

3.5.2 Echter, ook als wat het onderdeel betoogt zou opgaan, zou daarmee niet worden aangetast 's hofs oordeel in rov. 4.5, kort gezegd, dat het woord "Life" in de door Life Fit ook volgens haarzelf gevoerde handelsnamen "Life Fit Centre Hengelo B.V." en "Life Fit Centre" verwarringsgevaar oplevert, noch 's hofs beslissing in rov. 4.7 en het dictum van de beschikking dat Life Fit die handelsnamen zodanig dient te wijzigen dat daarin het woord "Life" niet meer voorkomt.

Het onderdeel kan dus bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.

3.6 Onderdeel 4 bestrijdt met een aantal klachten hetgeen het hof overweegt in rov. 4.5. Het onderdeel faalt. Het bestreden oordeel kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is voldoende begrijpelijk en inzichtelijk gemotiveerd.

3.7.1 Onderdeel 5 klaagt over het bevel in het dictum van de bestreden beschikking, berustend op wat het hof overweegt in rov. 4.7, tot openbaarmaking van de door het hof bevolen wijziging van de handelsnamen van Life Fit. Een zodanig bevel tot openbaarmaking berust niet op de wet, althans had zo niet mogen worden gegeven omdat het geen voldoende duidelijke afbakening inhoudt ten aanzien van de wijze van openbaarmaking, aldus, kort gezegd, het onderdeel.

3.7.2 Het onderdeel faalt. Uit de in art. 6 Handelsnaamwet aan de rechter gegeven bevoegdheid om degene die een handelsnaam voert in strijd met de wet, te veroordelen in de verboden handelsnaam zodanige wijziging aan te brengen dat de gebleken onrechtmatigheid wordt opgeheven, vloeit voort dat de wijziging in dier voege openbaar gemaakt wordt dat zij blijkt uit de handelsnaam die op een voor het publiek waarneembare wijze wordt gevoerd zoals onder meer in correspondentie, brochures, gevelaanduidingen en reclame-uitingen. In deze zin moet het bevel tot openbaarmaking worden begrepen en daarom levert het geen strijd met de wet op en is het met het oog op de tenuitvoerlegging niet ontoelaatbaar onduidelijk.

4. Beslissing

De Hoge Raad

verwerpt het beroep;

veroordeelt Life Fit in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Life Health begroot op € 336,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 februari 2006.