Hoge Raad, 17-03-2006, AU8325 AV8679, C05/031HR
Hoge Raad, 17-03-2006, AU8325 AV8679, C05/031HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 maart 2006
- Datum publicatie
- 17 maart 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AU8325
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU8325
- Zaaknummer
- C05/031HR
- Relevante informatie
- Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 1022, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 401a, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 337
Inhoudsindicatie
Bevoegdheidsincident, verwerping door de eerste rechter van de exceptie van onbevoegdheid op de voet van art. 1022 lid 1 Rv.; ontvankelijkheid cassatieberoep tegen uitspraak waarin appellant niet-ontvankelijk is verklaard in tussentijds appel, een tussenarrest?, strekking art. 401a lid 2 Rv.
Uitspraak
17 maart 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/031HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Nationale-Nederlanden - heeft bij exploot van 14 maart 2002 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de rechtbank te Breda en gevorderd voor recht te verklaren dat [eiseres] als materieel werkgever van [betrokkene 1] gehouden is de schade te dragen, die als gevolg van het arbeidsongeval is ontstaan (en mogelijk nog als belastingschade zal gaan ontstaan), alsmede [eiseres] te veroordelen tot betaling aan Nationale-Nederlanden van een bedrag van € 58.843,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2001.
[Eiseres] heeft bij incidentele conclusie gevorderd dat de rechtbank zich op de voet van art. 1022 lid 1 Rv onbevoegd zal verklaren.
Bij tussenvonnis van 10 september 2002 heeft de rechtbank in het incident [eiseres] toegelaten tot bewijslevering van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden waarin het arbitraal beding is opgenomen. Na getuigenverhoor heeft de rechtbank bij vonnis van 26 maart 2003 [eiseres] niet geslaagd geoordeeld in haar bewijs, de vordering in het incident afgewezen en zich bevoegd verklaard tot kennisneming van het geschil in de hoofdzaak. De rechtbank heeft voorts de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Tegen het vonnis van de rechtbank van 26 maart 2003 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 19 oktober 2004 heeft het hof [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Nationale-Nederlanden heeft geconcludeerd tot ontvankelijkheid van het cassatieberoep van [eiseres] en tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2004, met verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2-4 en het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Een vonnis in een incident waarin de rechter een beroep op zijn onbevoegdheid verwerpt, is een tussenvonnis (vgl. HR 4 februari 2005, nr. C04/008, NJ 2005, 142). Op grond van art. 337 lid 2 Rv. is tussentijds hoger beroep daarvan uitgesloten tenzij de rechter anders heeft bepaald. Indien tegen dat vonnis tussentijds beroep wordt ingesteld en de appellant in dit beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, is het desbetreffende arrest een tussenarrest, omdat het dictum ervan niet een beslissing inhoudt die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt (HR 10 oktober 2003, nr. C02/162, NJ 2003, 709). Van dit tussenarrest is tussentijds cassatieberoep ingevolge art. 401a lid 2 Rv. uitgesloten, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
Aan deze, in verband met de vereiste rechtszekerheid op dit punt strakke, regels dient ook te worden vastgehouden ingeval op de voet van art. 1022 lid 1 Rv. aan het beroep op onbevoegdheid ten grondslag is gelegd dat over het bij de rechter aanhangig gemaakte geschil een overeenkomst tot arbitrage is gesloten. Aan het bezwaar dat door de uitsluiting van tussentijds beroep de partijen gedwongen zouden worden te procederen voor de gewone rechter, welke later alsnog op de genoemde grond onbevoegd zou blijken te zijn, wordt voldoende tegemoet gekomen doordat de rechter de partij die op de onbevoegdheid een beroep heeft gedaan, eventueel naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek, de mogelijkheid kan bieden tussentijds beroep in te stellen (vgl. HR 9 juli 2004, nr. C03/117, NJ 2005, 256).
Uit het voorgaande volgt dat het thans bestreden arrest een tussenarrest is. Tussentijds cassatieberoep daarvan was uitgesloten, nu het hof niet anders heeft bepaald. [Eiseres] kan derhalve in haar cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Nationale-Nederlanden begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren O. de Savornin Lohman, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 maart 2006.