Home

Hoge Raad, 09-06-2006, AV9435, C05/075HR

Hoge Raad, 09-06-2006, AV9435, C05/075HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 juni 2006
Datum publicatie
9 juni 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AV9435
Formele relaties
Zaaknummer
C05/075HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 359, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 278

Inhoudsindicatie

Vrijwaringsgeding; geschil tussen de piloot van een met behulp van een liersysteem opgetrokken valschermzweeftoestel – dat is neergestort waarbij zijn tandempassagier letsel heeft opgelopen waarvoor die passagier hem met de lierman in de hoofdzaak aansprakelijk heeft gesteld – en de WA-verzekeraar van de KNVvL over (de toepasselijkheid van) dekkingsclausules in de WA-verzekeringsovereenkomst; uitleg verzekeringsovereenkomst; omschrijving van de grenzen aan een verzekeringsdekking, vrijheid verzekeraar; kan een beroep van de verzekeraar op de primaire dekkingsomschrijving naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn?; ontoereikende motivering.

Uitspraak

9 juni 2006

Eerste Kamer

Nr. C05/075HR

JMH/RM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

de vennootschap naar buitenlands recht WINTERTHUR SCHWEIZERISCHE VERSICHERUNGSGESELLSCHAFT A.G.,

gevestigd te Amsterdam,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,

t e g e n

[Verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 3 mei 1999 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Winterthur - in vrijwaring gedagvaard voor de rechtbank te Almelo en gevorderd bij vonnis, in het rechtsgeding onder rolnummer 27141 HA ZA 98-735 tussen [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], en [verweerder] en [betrokkene 2], wonende te [woonplaats], Winterthur in vrijwaring gelijktijdig te veroordelen om aan [verweerder], als eiser in vrijwaring, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen al datgene, waartoe [verweerder] als gedaagde in de hoofdzaak bij dat vonnis ten behoeve van [betrokkene 1] voornoemd mocht worden veroordeeld, met veroordeling van Winterthur in de kosten van de procedure in de hoofdzaak en in de vrijwaring.

Winterthur heeft de vordering in vrijwaring bestreden.

De rechtbank heeft na een op 27 september 2000 gehouden comparitie van partijen bij tussenvonnis van 11 april 2001 in de vrijwaring de zaak aangehouden totdat in de hoofdzaak rapportage van het deskundigenonderzoek is uitgebracht en bij tussenvonnis van 9 januari 2002 in de vrijwaring [verweerder] tot bewijslevering toegelaten.

Na op 17 april 2002 en 26 juni 2002 gehouden getuigenverhoren heeft de rechtbank bij eindvonnis van 14 mei 2003 in de vrijwaring de vordering van [verweerder] toegewezen en Winterthur in de kosten van de procedure in de vrijwaring veroordeeld.

Tegen de vonnissen van 11 april 2001, 9 januari 2002 en 14 mei 2003 heeft Winterthur hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.

[Verweerder] is in hoger beroep niet verschenen.

Bij arrest van 19 oktober 2004 heeft het hof de drie bestreden vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en Winterthur in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Winterthur beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.

De zaak is voor Winterthur toegelicht door haar advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.

De advocaat van Winterthur heeft op 17 februari 2006 schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.

(i) Op 18 augustus 1996 heeft te Buurse een vlucht met een met behulp van een liersysteem opgetrokken valschermzweeftoestel (hierna: het zweeftoestel) plaatsgevonden. Daarbij trad [verweerder] op als piloot en [betrokkene 2] als lierman. [Betrokkene 1] vloog mee als tandempassagier.

(ii) De vlucht is geëindigd met het neerstorten van het zweeftoestel (hierna: het ongeval). Daarbij hebben zowel [verweerder] als [betrokkene 1] letsel opgelopen.

(iii) [Betrokkene 1] heeft [verweerder] en [betrokkene 2] aansprakelijk gesteld en vergoeding gevorderd van de door haar als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. [Verweerder] en [betrokkene 2] hebben de vordering bestreden.

3.2 [Verweerder] heeft, stellende dat aan zijn lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL) een bij Winterthur gesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid was verbonden, Winterthur in vrijwaring gedagvaard en gevorderd dat Winterthur wordt veroordeeld tot betaling van datgene waartoe hij als gedaagde in de hoofdzaak ten behoeve van [betrokkene 1] mocht worden veroordeeld.

Winterthur heeft ter afwering van de vordering een beroep gedaan op, voorzover in cassatie van belang, de in de door haar met de KNVvL gesloten verzekeringsovereenkomst opgenomen clausules 903 en 904. Deze clausules luiden:

"Clausule 903 - De verzekering is uitsluitend van kracht indien:

1. gevlogen wordt conform de regeling van de KNVvL

(...)

4. in Nederland wordt gevlogen conform het ter plaatse geldende stekkenreglement

Clausule 904 - Niet verzekerd is:

(...)

c. de aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het gebruik van het zogenaamde liersysteem.

Nadrukkelijk wordt overeengekomen dat deze bepaling niet van kracht is indien men vergunning heeft voor het gebruik van een liersysteem

(...)"

3.3.1 De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 9 januari 2002 geoordeeld dat een beroep op deze clausules onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn (rov. 3), en zij liet in verband daarmee [verweerder] toe tot het bewijs dat "het formeel niet voldaan hebben aan de regels en het hebben van een vergunning niet de oorzaak of mede-oorzaak kan zijn geweest van het ongeval" (rov. 5). In het eindvonnis van 14 mei 2003 achtte de rechtbank [verweerder] in deze bewijsopdracht geslaagd (rov. 3-4).

3.3.2 De rechtbank oordeelde het beroep van Winterthur op clausule 903 in strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat de daarin vermelde regeling van de KNVvL zich in 1996 in een overgangsfase bevond; indien Winterthur het in bezit hebben van de benodigde brevetten als strikte eis had willen stellen, had zij dat in de verzekeringspolis dienen te vermelden of nader navraag bij de KNVvL moeten verrichten wat de regelingen van de KNVvL in 1995 inhielden (rov. 5).

3.3.3 Met betrekking tot clausule 904 heeft de rechtbank zich afgevraagd of deze ziet op de goedkeuring van het materiaal van het liersysteem of op het hanteren daarvan. Evenmin duidelijk achtte de rechtbank wat met het woord 'vergunning' wordt bedoeld; zij overwoog, uitgaande van "beide betekenissen", dat in het proces-verbaal van de Luchtvaartpolitie van 18 augustus 1997 melding wordt gemaakt van het in goede staat van onderhoud zijn van de lier, terwijl de getuige [getuige 1] en ook [betrokkene 2] hebben verklaard dat in Nederland in 1996 nog geen keuring van lieren nodig was of bestond. Zij gebruikten materialen die in Duitsland, waar die keuring al wel gold, goedgekeurd waren. In art. 42 van het Reglement Schermvliegen 1996 wordt gesteld dat de lieruitrusting voldoet aan de technische eisen als deze beantwoordt aan de Gütesiegel-eisen van het Deutsche Hängegleiter Verband betreffende de lierinstallatie, de lierkabels en de ontkoppelingsmechanismen. Van vergunning hebben voor het gebruik van een liersysteem blijkt niet, anders dan de aantekening LM op het brevet. Voorzover clausule 904 op dat laatste ziet, verwijst de rechtbank naar het eerder overwogene (rov. 6).

3.3.4 Het hof heeft de hiertegen gerichte grieven ongegrond geacht en heeft de bestreden vonnissen bekrachtigd.

3.4.1 Onderdeel 1 van het middel keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de verwerping van de eerste grief van Winterthur in rov. 4.2 tot en met 4.6 van het bestreden arrest. De klachten van het onderdeel komen in de kern hierop neer dat het hof bij de verwerping van het beroep van Winterthur op de clausules aan de hand van de maatstaf van het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2000, nr. C99/023, NJ 2001, 120, hetzij de clausule 904 geheel over het hoofd heeft gezien, hetzij heeft miskend dat die clausule niet een garantiebeding inhoudt als waarop dat arrest het oog heeft, maar een beding dat de primaire dekkingsomschrijving geeft. Een dergelijke clausule houdt een generieke uitsluiting in van aansprakelijkheid ter zake van schade als gevolg van het gebruik van het zogenaamde liersysteem (indien en zolang men niet over een vergunning voor het gebruik van een liersysteem beschikt), en een beroep daarop zou slechts naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kunnen zijn wanneer het onaanvaardbaar zou zijn dat een verzekeraar dergelijke schade generiek uitsluit. In ieder geval kan het beroep dat Winterthur doet op het niet verzekerd zijn van de schade wegens de generieke dekkingsuitsluiting niet onaanvaardbaar worden geacht op de grond dat zich in concreto niet de redenen voordoen die de verzekeraar ertoe hebben gebracht in het algemeen geen dekking te willen bieden voor schade als gevolg van het gebruik van het liersysteem (behoudens indien een vergunning is verkregen), aldus nog steeds het onderdeel.

3.4.2 Het onderdeel neemt terecht tot uitgangspunt dat waar een verzekeraar in de primaire omschrijving van de dekking bepaalde evenementen heeft uitgesloten, een beroep op de primaire dekkingsomschrijving niet met succes kan worden afgeweerd met de stelling dat een beroep van de verzekeraar daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is met als argument dat de redenen waarom de verzekeraar dit soort evenementen niet wil verzekeren zich in het concrete geval niet voordoen. Met de dekkingsomschrijving heeft de verzekeraar immers de grenzen omschreven waarbinnen hij bereid was dekking te verlenen, hetgeen hem vrijstond.

3.4.3 Uit het bestreden arrest blijkt niet voldoende duidelijk dat het hof dit uitgangspunt in het oog heeft gehouden. Indien het hof in rov. 4.3 in verbinding met 4.6 tot uitdrukking heeft gebracht dat, volgens zijn uitleg van de clausules, deze niet als primaire omschrijving van de dekking kunnen gelden, behoefde het oordeel van het hof nadere motivering. In dit verband ontbreekt met name een toereikende motivering ten aanzien van clausule 904, aanhef en onder c, die inhoudt dat niet verzekerd is de aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het gebruik van het zogenaamde liersysteem, welke formulering erop wijst dat het gaat om een primaire omschrijving van de dekking. Dat vervolgens in deze clausule "nadrukkelijk wordt overeengekomen dat deze bepaling niet van kracht is indien men vergunning heeft voor het gebruik van een liersysteem", rechtvaardigt niet, althans niet zonder nadere toelichting, de conclusie dat, zoals het hof in rov. 4.6 overwoog, [verweerder] die clausule heeft opgevat en heeft mogen opvatten als een clausule die de dekking doet vervallen.

3.4.4 Bij het voorgaande komt dat niet geheel duidelijk is of het hof met zijn oordeel in rov. 4.3 dat de clausules 903 en 904 kort gezegd inhouden dat de verzekering alleen van kracht is als wordt gevlogen conform de regeling van de KNVvL en het plaatselijk geldende reglement, en met zijn oordeel in rov. 4.6 dat "er - qua gevolgen - weinig verschil is tussen de beide clausules", niet alleen doelde op de leden 1 en 4 van clausule 903, waarin wordt verwezen naar de regeling van de KNVvL en het plaatselijk geldende reglement, maar ook op clausule 904, waarin sprake is van een vergunning voor het gebruik van een liersysteem.

3.4.5 Het hof heeft derhalve hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij zijn oordeel niet toereikend gemotiveerd. De hierop gerichte klachten van het onderdeel zijn derhalve gegrond. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 19 oktober 2004;

verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Winterthur begroot op € 444,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 juni 2006.