Hoge Raad, 14-07-2006, AV9442, C05/253HR
Hoge Raad, 14-07-2006, AV9442, C05/253HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 juli 2006
- Datum publicatie
- 14 juli 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AV9442
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AV9442
- Zaaknummer
- C05/253HR
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Bevoegdheidsincident, vernietiging van ’s hofs beslissing tot ontvankelijkverklaring van het hoger beroep tegen een tussenvonnis waarin de rechtbank de exceptie van (internationale) bevoegdheid had verworpen en de hoofdzaak naar de rol had verwezen voor voortprocederen zonder tussentijds hoger beroep open te stellen (ook niet na een daartoe strekkend verzoek binnen de beroepstermijn); geen uitzondering toegestaan ‘op gronden van processuele doelmatigheid’.
Uitspraak
14 juli 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/253HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
HAMPDEN INSURANCE N.V., voorheen genaamd: Sampo Industrial Insurance N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
de rechtspersoon naar buitenlands recht MONDIAL FREIGHT (H.K.) LIMITED,
gevestigd te Hong Kong, China,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie, voorheen genaamd: Sampo Industrial Insurance N.V., (verder te noemen: Hampden) heeft bij exploot van 19 september 2001 verweerster in cassatie (verder te noemen: Mondial Freight) gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem en gevorderd aan Hampden een schadevergoeding te betalen van € 43.882,97, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Mondial Freight heeft bij incidentele conclusie geconcludeerd tot onbevoegdheid van de rechtbank.
Nadat Hampden de door Mondial Freight opgeworpen exceptie van onbevoegdheid had bestreden, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 26 november 2002 in het incident de exceptie verworpen, en in de hoofdzaak de zaak naar de rolzitting verwezen voor voortprocederen.
Tegen dit tussenvonnis heeft Mondial Freight hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 30 juni 2005 heeft het hof, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, Mondial Freight toegelaten tot bewijslevering. Na een daartoe strekkend verzoek van Hampden, heeft het hof bij tussenarrest van 4 augustus 2005 verstaan dat van het arrest van 30 juni 2005 tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenarrest van 30 juni 2005 heeft Hampden beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Mondial Freight is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad in voege als in de conclusie onder 11 is aangegeven.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Het gaat in deze zaak om een door Hampden ingestelde vordering tot schadevergoeding in verband met vervoer per vliegtuig van een partij boeken. Mondial Freight heeft voor alle weren de (internationale) bevoegdheid van de rechtbank betwist.
3.2 Nadat Hampden de door Mondial Freight opgeworpen exceptie van onbevoegdheid had bestreden, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 26 november 2002 in het incident de exceptie verworpen en in de hoofdzaak, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Mondial Freight is van het tussenvonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam. Hampden heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Mondial Freight in haar hoger beroep.
Bij arrest van 30 juni 2005 heeft het hof Mondial Freight ontvankelijk geoordeeld in haar hoger beroep. Het hof was van oordeel dat, hoewel het vonnis waarvan beroep een tussenvonnis is in de zin van art. 337 lid 2 Rv. en de rechtbank niet heeft bepaald dat daartegen hoger beroep kan worden ingesteld anders dan tegelijk met dat van het eindvonnis, Mondial Freight "op gronden van processuele doelmatigheid" toch in haar beroep dient te worden ontvangen (r.o. 4.2). Het hof heeft vervolgens, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, Mondial Freight in het incident toegelaten tot bewijslevering.
3.3 Het tegen deze beslissing aangevoerde middel treft doel. Een uitspraak in een incident waarin de rechter een beroep op zijn onbevoegdheid verwerpt, is een tussenuitspraak (vgl. HR 4 februari 2005, nr. C 04/008, NJ 2005, 142 en HR 17 maart 2006, nr. C 05/031, RvdW 2006, 289). Op grond van art. 337 lid 2 Rv. is tussentijds hoger beroep daarvan uitgesloten, tenzij de rechter die de uitspraak heeft gedaan anders heeft bepaald, hetzij in de bestreden tussenuitspraak zelf, hetzij bij afzonderlijke beslissing op een binnen de beroepstermijn gedaan, daartoe strekkend verzoek (HR 23 januari 2004, nr. C 02/156, NJ 2005, 510). Bij gebreke van een zodanige beslissing van de rechter die de bestreden tussenuitspraak heeft gedaan, dient de appellant die tussentijds beroep instelt, in dit beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, zonodig ambtshalve. Anders dan het hof heeft geoordeeld kan op deze regel geen uitzondering worden gemaakt "op gronden van processuele doelmatigheid". De rechtszekerheid, waaraan te dezen beslissende betekenis toekomt, staat daaraan in de weg. Overigens bestaat aan de mogelijkheid van een zodanige uitzondering geen behoefte, gelet op de al aangestipte mogelijkheid aan de rechter die een tussenuitspraak heeft gedaan, verlof te vragen daartegen tussentijds beroep in te stellen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 30 juni 2005;
verklaart Mondial Freight niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 26 november 2002;
veroordeelt Mondial Freight in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van Hampden begroot:
- in hoger beroep op € 1.401,50;
- in cassatie op € 444,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 14 juli 2006.