Home

Hoge Raad, 15-09-2006, AV9446, R05/122HR

Hoge Raad, 15-09-2006, AV9446, R05/122HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 september 2006
Datum publicatie
15 september 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AV9446
Formele relaties
Zaaknummer
R05/122HR
Relevante informatie
Wet conflictenrecht inzake ontbinding huwelijk en scheiding van tafel en bed [Tekst geldig vanaf 01-01-2012] [Regeling ingetrokken per 2012-01-01], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 25

Inhoudsindicatie

Internationaal privaatrecht. Geschil tussen echtelieden met Marokkaanse nationaliteit en met een gewone verblijfplaats in Nederland over de vraag of op verzoek van de man wegens duurzame ontwrichting van hun huwelijk met toepassing van Nederlands recht danwel nieuw Marokkaans echtscheidingsrecht (Maduwwana) tussen hen echtscheiding kan worden uitgesproken; bezwaren van de vrouw tegen een echtscheiding naar Nederlands recht; ambtshalve onderzoek appelrechter naar vraag of volgens geldend Marokkaans (internationaal privaat)recht Nederlandse uitspraak tot echtscheiding naar Marokkaans echtscheidingsrecht aldaar voor erkenning in aanmerking komt?

Uitspraak

15 september 2006

Eerste Kamer

Rek.nr. R05/122HR

JMH/MK

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. H.J.W. Alt,

t e g e n

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. J.P. Heering.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 11 juli 2002 ter griffie van de rechtbank te Amsterdam ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht op grond van duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen hem en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - met toepassing van Nederlands recht echtscheiding uit te spreken.

De vrouw heeft het echtscheidingsverzoek bestreden.

De rechtbank heeft bij beschikking van 12 maart 2003 echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.

Bij tussenbeschikking van 15 januari 2004 heeft het hof de man in de gelegenheid gesteld om met medewerking van de vrouw een echtscheidingsprocedure in Marokko te voeren en iedere verdere beslissing aangehouden.

Het hof heeft bij eindbeschikking van 16 juni 2005 de bestreden beschikking vernietigd en alsnog naar Marokkaans recht echtscheiding tussen partijen uitgesproken.

Beide beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de eindbeschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend verzoekschrift tot cassatie zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De man en de vrouw zijn op 9 april 1968 te Nador, Marokko, met elkaar gehuwd.

(ii) Beiden hebben de Marokkaanse nationaliteit en hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland.

(iii) In een eerder verzoek van de man om - primair naar Nederlands recht, subsidiair naar Marokkaans recht - tussen partijen echtscheiding uit te spreken is de man bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 december 1999 niet-ontvankelijk verklaard. Deze beschikking is in hoger beroep door het gerechtshof te Amsterdam bij beschikking van 25 januari 2001 bekrachtigd.

(iv) De man is inmiddels in Marokko gehuwd met een tweede vrouw.

3.2 De man heeft op 11 juli 2002 bij de rechtbank Amsterdam opnieuw een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Daarbij heeft hij de rechtbank verzocht de echtscheiding met toepassing van Nederlands recht uit te spreken op grond van duurzame ontwrichting van het huwelijk. De man heeft aangevoerd dat zijn pogingen om in Marokko naar Marokkaans recht een echtscheiding door een gerechtelijke verstoting te bewerkstelligen door gebrek aan medewerking van de vrouw zijn mislukt.

De rechtbank heeft het verzoek toegewezen. Zij was van oordeel dat in verband met de gemeenschappelijk nationaliteit van partijen in beginsel Marokkaans recht van toepassing is, maar heeft dat recht, waarin verstoting alleen door de man kan plaatsvinden, als strijdig met de openbare orde buiten toepassing gelaten. De rechtbank achtte het voorts ongewenst en in strijd met de openbare orde de polygame situatie van de man te handhaven, en heeft daarom Nederlands recht toegepast als het recht van de rechter voor wie het geding aanhangig is.

3.3.1 Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 15 januari 2004 vooropgesteld dat partijen een gemeenschappelijke Marokkaanse nationaliteit hebben en dat partijen het erover eens zijn dat naar Marokkaans recht een echtscheiding mogelijk is (rov. 4.1). Het hof constateerde dat de vrouw bestreed dat eerdere pogingen van de man om tot een echtscheiding in Marokko te komen op verzet van de vrouw zijn gestuit, en dat de vrouw zich bereid verklaarde mee te werken aan een echtscheiding naar Marokkaans recht (mits niet via het Marokkaanse consulaat). De vrouw stelde voorts dat zij in een ongelijke positie ten opzichte van de man terecht zal komen indien er geen echtscheiding naar Marokkaans recht zal worden uitgesproken, omdat zij op grond van het Marokkaanse recht niet een nieuw huwelijk kan aangaan, terwijl zij bovendien geen aanspraak kan maken op de financiële middelen van partijen die in Marokko aanwezig zijn (rov. 4.2). Het hof heeft daarom, onder aanhouding van iedere verdere beslissing pro forma tot 16 januari 2005, de man in de gelegenheid gesteld om met medewerking van de vrouw een echtscheidingsprocedure in Marokko te voeren (rov. 4.3).

3.3.2 De man heeft vervolgens bij brief van zijn advocaat van 8 maart 2005 (met afschrift aan de advocaat van de vrouw) aan het hof, kort samengevat, met verwijzing naar een Nederlandstalige publicatie over de op 5 februari 2004 in werking getreden Mudawwana, de Marokkaanse Familiewet, medegedeeld dat na de ingrijpende wijziging van het Marokkaanse familierecht ingevolge art. 94 van de nieuwe Marokkaanse Familiewet op verzoek van één of beide echtgenoten door de Marokkaanse rechter echtscheiding kan worden uitgesproken in geval van "duurzame ontwrichting", waarbij het gaat om "diepgaande en voortdurende onenigheid tussen de echtelieden van een gradatie, die de voortduring van de huwelijkse relatie onmogelijk maakt". Voorts wees hij op een ingevolge art. 97 van die wet te beproeven verzoening, bij het uitblijven waarvan echtscheiding kan worden uitgesproken waarbij kan worden bepaald wat de financiële rechten zijn, zodat niet juist is dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de volgens haar in Marokko aanwezige financiële middelen. De man gaf verder als zijn mening te kennen dat van hem niet kan worden gevergd dat hij in Marokko een echtscheidingsprocedure begint, en wees in dat verband erop dat hij suikerpatiënt is en dat hij zijn nieuwe partner naar Nederland wil laten overkomen, terwijl de vrouw in Marokko op haar verzoek kan scheiden.

3.3.3 Na voortzetting van de mondelinge behandeling op 4 mei 2005 heeft het hof bij eindbeschikking van 16 juni 2005 met vernietiging van de bestreden beschikking alsnog met toepassing van Marokkaans recht echtscheiding uitgesproken. Het hof heeft daartoe, nadat het (in rov. 2.1) had vooropgesteld dat de man geen echtscheidingsprocedure in Marokko heeft gevoerd, samengevat, als volgt geoordeeld.

a. Op grond van de Wet conflictenrecht ontbinding huwelijk en scheiding van tafel en bed (WCE) is in beginsel Marokkaans recht van toepassing (rov. 2.2).

b. Het nieuwe, op 5 februari 2004 in werking getreden, Marokkaanse wetboek van familierecht, de Mudawwana, kent geen overgangsrecht, zodat niet alleen familierechtelijke relaties die na de inwerkingtreding zijn ontstaan, maar ook reeds bestaande relaties onder omstandigheden door de bepalingen van het nieuwe wetboek worden beheerst (rov. 2.2).

c. Vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Marokkaanse familierecht werd het Marokkaanse echtscheidingsrecht strijdig met de Nederlandse openbare orde geacht en daarom werd het Nederlandse echtscheidingsrecht toegepast. Het thans geldende Marokkaanse echtscheidingsrecht biedt echter in art. 94 één of beide echtgenoten de mogelijkheid zich tot de rechter te wenden en dat artikel geeft de rechter de mogelijkheid een huwelijk te ontbinden, nadat de echtgenoot of echtgenoten de bemiddeling van de rechter in een huwelijksgeschil hebben ingeroepen en een verzoeningpoging mislukt is (rov. 2.3).

d. Met toepassing van dit art. 94 van het nieuwe Marokkaanse wetboek kan de door de man verzochte echtscheiding tussen partijen op grond van duurzame ontwrichting van het huwelijk worden uitgesproken (rov. 2.3).

e. Immers is gebleken dat de man meerdere malen - namelijk in 1999 ten overstaan van de rechtbank te Amsterdam, in 2000 in hoger beroep bij het hof en in 2002 opnieuw ten overstaan van de rechtbank te Amsterdam - heeft verzocht echtscheiding tussen partijen uit te spreken en hij heeft dit thans ten overstaan van het hof in hoger beroep volgehouden, en daarom is voldoende gebleken dat partijen niet te verzoenen zijn, mede gelet op de overige inhoud van de processtukken alsmede hetgeen ter zitting is gebleken (rov. 2.3).

3.4.1 Onderdeel 1 van het middel, dat niet opkomt tegen de in 3.3.3 onder a tot en met c vermelde oordelen, houdt in de eerste plaats de klacht in dat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan hetgeen zowel de vrouw als de man heeft gesteld met betrekking tot de inhoud van het Marokkaanse echtscheidingsrecht. Het strekt, mede gezien de toelichting op het onderdeel, kennelijk ten betoge dat het hof de vaststelling van de inhoud en uitleg van het Marokkaanse echtscheidingsrecht niet begrijpelijk heeft gemotiveerd in het licht van hetgeen de vrouw (in de punten 7, 8 en 9 van het verzoekschrift in hoger beroep) en de man (in de hiervoor in 3.3.2 vermelde brief van 8 maart 2005) hebben aangevoerd.

3.4.2 Deze klacht faalt. Het door de vrouw in haar verzoekschrift in hoger beroep gestelde had geen betrekking op het nieuwe Marokkaanse echtscheidingsrecht, maar op de bezwaren van de vrouw tegen de door de rechtbank met toepassing van Nederlands recht uitgesproken echtscheiding, waarvan zij verwachtte dat die in Marokko niet zou worden erkend. Zij bepleitte daarom toepassing van het toen geldende Marokkaanse recht en een echtscheidingsprocedure in Marokko. Nadat de man in zijn brief van 8 maart 2005 op het nieuwe Marokkaanse recht had gewezen, heeft de vrouw bij de voortgezette mondelinge behandeling blijkens het daarvan opgemaakt proces-verbaal slechts aangevoerd dat "het inmiddels in werking getreden nieuwe Marokkaanse familierecht nog in de kinderschoenen (staat)" en dat "er nog geen gevallen bekend (zijn) waarin op basis van deze nieuwe wetgeving een vrouw een echtscheidingsprocedure is begonnen". Bij deze mondelinge behandeling is nog wel gesproken over de mogelijkheid alsnog in Marokko een echtscheidingsprocedure te voeren, maar niet blijkt dat de vrouw enig bezwaar naar voren heeft gebracht tegen de stellingen van de man met betrekking tot de thans bestaande mogelijkheid (hetzij in Marokko, hetzij in Nederland) naar Marokkaans recht een echtscheiding op grond van duurzame ontwrichting te verkrijgen. Het hof heeft in een en ander geen aanleiding behoeven te zien zijn oordeel dat de verzochte echtscheiding met toepassing van het nieuwe Marokkaanse recht toewijsbaar is en zijn daarop betrekking hebbende oordeel omtrent de inhoud en de uitleg van dat recht nader te motiveren. Hetgeen de vrouw voor het eerst in cassatie heeft aangevoerd over de inhoud en uitleg van het nieuwe Marokkaanse recht moet buiten beschouwing blijven, omdat het voor het eerst aanvoeren van dergelijke stellingen in cassatie geen plaats is.

3.5.1 Het onderdeel houdt voorts de klacht in dat het hof heeft miskend dat het als feitenrechter ingevolge art. 25 Rv. gehouden is ook op het gebied van buitenlands recht de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen, hetgeen het hof ten onrechte heeft nagelaten. Betoogd wordt dat het hof ambtshalve had moeten onderzoeken of het de marsroute van de Mudawwana 2004 zodanig heeft nageleefd dat de uitspraak van het hof wordt erkend door de Marokkaanse rechter. Deze klacht leent zich voor gezamenlijke behandeling met onderdeel 2 van het middel. Daarin wordt aangevoerd dat de uitspraak van het hof rechtens onjuist is omdat de uitspraak, wat de rechtsgevolgen voor de vrouw betreft, de facto in strijd is met de Nederlandse openbare orde en de openbare orde in het internationaal privaatrecht. De uitspraak zal immers in Marokko naar verwachting niet worden erkend, kort gezegd, wegens het niet correct en volledig naleven van de voorschriften van de Mudawwana 2004, zodat de vrouw in Marokko nog steeds als gehuwde vrouw zal worden aangemerkt en, bij hertrouwen, in Marokko als bigamiste zal worden aangemerkt en dus strafbaar zal zijn.

3.5.2 Ook deze klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking, kennelijk in verband met de bezwaren van de vrouw tegen een echtscheiding naar Nederlands recht, de behandeling aangehouden opdat in Marokko een echtscheidingsprocedure zou kunnen worden gevoerd. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk uit de verdere gang van zaken na die tussenbeschikking het volgende afgeleid. Nadat de man aan het hof had doen weten dat, kort gezegd, de noodzaak van een procedure in Marokko in verband met de inwerkingtreding van het nieuwe Marokkaanse familierecht niet langer bestond, en hij onverminderd belang had bij een echtscheiding (onder meer omdat hij zijn nieuwe partner naar Nederland wilde laten overkomen), heeft de vrouw niet - het middel noemt ook geen vindplaatsen - aangevoerd dat onder het nieuwe recht een in Nederland met toepassing van Marokkaans recht uitgesproken echtscheiding niet voor erkenning in aanmerking kan komen, terwijl zij evenmin heeft bestreden dat zij zelf zo nodig in Marokko een echtscheiding zou kunnen verkrijgen.

Hiervan uitgaande behoefde het hof, anders dan de klachten betogen, niet blijk ervan te geven dat het ambtshalve een onderzoek had ingesteld naar de vraag of volgens het huidige Marokkaanse (internationaal privaat)recht een uitspraak van de Nederlandse rechter, waarbij met toepassing van het thans geldende Marokkaanse echtscheidingsrecht tussen echtgenoten van Marokkaanse nationaliteit de echtscheiding is uitgesproken, in Marokko voor erkenning in aanmerking komt.

3.5.3 De overige klachten, die berusten op voor het eerst in cassatie met een beroep op de inhoud en uitleg van het huidige Marokkaanse (internationaal privaat)recht naar voren gebrachte stellingen, kunnen evenmin tot cassatie leiden. Een onderzoek van die stellingen stuit af op het bepaalde in art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO.

3.6.1 In onderdeel 3 wordt geklaagd dat het hof een ontoelaatbare verrassingsbeslissing heeft gegeven door terug te komen van zijn beslissing in de tussenbeschikking van 15 januari 2004, waarin de man in de gelegenheid werd gesteld met medewerking van de vrouw een echtscheidingsprocedure in Marokko te voeren, en door in plaats van opnieuw de gelegenheid te bieden tot het voeren van een procedure in Marokko, waartoe beide partijen zich bereid hadden verklaard, met toepassing van het nieuwe Marokkaanse echtscheidingsrecht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, zonder de vrouw in de gelegenheid te stellen haar stellingen, grieven en weren aan te passen met het oog op de toepasselijkheid van het nieuwe recht.

3.6.2 De klacht is tevergeefs voorgesteld. Zoals hiervoor in 3.3.1 is vermeld, heeft het hof in zijn tussenbeschikking van 15 januari 2004 vooropgesteld dat partijen, die een gemeenschappelijke Marokkaanse nationaliteit hebben, het erover eens waren dat naar Marokkaans recht een echtscheiding mogelijk is, waarna het hof, kennelijk teneinde tegemoet te komen aan de bezwaren van de vrouw, de gelegenheid heeft geboden tot het voeren van een echtscheidingsgeding in Marokko. Nadat de vrouw had kennis genomen van de hiervoor in 3.3.2 weergegeven brief van de man van 8 maart 2005, lag het voor de hand dat het hof met toepassing van het nieuwe Marokkaanse echtscheidingsrecht echtscheiding zou uitspreken, tenzij de vrouw in een schriftelijke reactie op die brief of bij de nadien voortgezette mondelinge behandeling daartegen steekhoudende bezwaren zou inbrengen. Dat het hof dergelijke bezwaren niet heeft gezien in hetgeen de vrouw blijkens hetgeen hiervoor in 3.4.2 is vermeld bij die mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat tijdens die mondelinge behandeling ook de mogelijkheid ter sprake is gekomen dat de zaak opnieuw zou worden aangehouden voor het voeren van een echtscheidingsgeding in Marokko, omdat toen blijkens het proces-verbaal namens de man is aangedrongen op een echtscheiding en het doorbreken van de volgens de man ontstane "volstrekte patstelling".

3.6.3 Het hof behoefde voordat het zijn eindbeschikking gaf de vrouw ook niet in de gelegenheid te stellen haar stellingen, grieven en weren aan te passen met het oog op de toepasselijkheid van het nieuwe Marokkaanse familierecht, omdat de vrouw de gelegenheid daartoe reeds had gehad na de ontvangst van de meergenoemde brief en bij de voortgezette mondelinge behandeling, terwijl uit het proces-verbaal van die behandeling niet blijkt dat namens de vrouw een daartoe strekkend verzoek is gedaan.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 15 september 2006.