Hoge Raad, 03-10-2006, AX8691, 03149/05
Hoge Raad, 03-10-2006, AX8691, 03149/05
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 oktober 2006
- Datum publicatie
- 3 oktober 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AX8691
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AX8691
- Zaaknummer
- 03149/05
Inhoudsindicatie
Ex art. 359.1 jo. art. 415 Sv dient het arrest, op straffe van nietigheid (art. 359.8 Sv) de vordering van de AG te bevatten. Het hof heeft het PR-vonnis bevestigd. Het zittings-pv vermeldt de inhoud van de vordering. In ’s hofs arrest staat dat het “heeft kennis genomen van de vordering van de AG”. Het arrest voldoet niet aan voormeld vereiste nu daarin niet de vordering van de AG is opgenomen. Dit behoeft niet tot cassatie te leiden. Door een kennelijke vergissing is verzuimd de vordering in het arrest op te nemen. HR leest ’s hofs arrest met verbetering van die misslag, zodat aan het middel de feitelijke grondslag komt te ontvallen.
Uitspraak
3 oktober 2006
Strafkamer
nr. 03149/05
IV/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 augustus 2005, nummer 23/000049-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Schutterswei" te Alkmaar.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behoudens ten aanzien van de vermelding van toepasselijke voorschriften - bevestigd een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter de Rechtbank te Alkmaar van 22 december 2004, waarbij de verdachte ter zake van 1. en 4. telkens opleverende "diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming", 2. "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming" en 3. "poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" is veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, eerste lid, in verbinding met art. 415 Sv, ten onrechte heeft nagelaten de vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof in het arrest op te nemen.
3.2. Ingevolge art. 359, eerste lid, in verbinding met art. 415 Sv dient het arrest de vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof te bevatten. Niet-naleving van dit voorschrift leidt ingevolge art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid.
3.3. Blijkens de Memorie van Toelichting heeft de wetgever met de wijziging van art. 359 Sv zoals dit per 1 januari 2005 luidt onder meer beoogd:
"Dit amendement heeft tot doel de motiveringsplicht van de rechter aan te scherpen. Meer dan thans het geval is moet een rechterlijke uitspraak in het licht van de discussie ter terechtzitting inzicht geven in de redenen die hebben geleid tot de aard en hoogte van de opgelegde straf of maatregel. (...)
Bij deze aanscherping past dat het vonnis, waaronder tevens begrepen het verkorte vonnis, tevens blijk geeft van de vordering van de officier van justitie. In het zeer uitzonderlijke geval dat de officier van justitie zijn vordering niet overlegt, geeft het vonnis van dit feit blijk. Strafvordering 2001 bepleit de ontwikkeling naar een contradictoire strafprocedure. Het onderhavige wetsvoorstel geeft invulling aan deze richting door bij een bekennende verdachte de procedure te vereenvoudigen. Daar tegenover staat dat de door de verdediging en/of door de officier van justitie ingenomen en onderbouwde standpunten expliciet moeten worden besproken in het vonnis als ze niet worden gevolgd. Hieronder wordt mede begrepen het geval dat de rechtbank bij vonnis afwijkt van de gemotiveerde vordering van de officier van justitie, ook indien de straf lager is. Het gevolg hiervan is dat de bijzondere en beperkte motiveringsplicht voor straffen die zwaarder zijn dan door de officier van justitie is gevorderd, kan komen te vervallen." (Kamerstukken II 2003-2004, 29 255, nr. 8, blz. 2)
3.4.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De advocaat-generaal voert het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over. Hij vordert dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht."
3.4.2. Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter bevestigd met dien verstande dat het Hof een verbetering heeft aangebracht in de toepasselijke wettelijke voorschriften. In het arrest van het Hof staat vermeld:
"Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal."
3.5. De bestreden uitspraak voldoet niet aan het hiervoor onder 3.2 genoemde vereiste nu het Hof daarin niet de vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof heeft opgenomen. Het middel klaagt daarover terecht.
3.6. Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden. Door een kennelijke vergissing is verzuimd die vordering in 's Hofs arrest op te nemen. De Hoge Raad leest het arrest van het Hof met verbetering van die misslag.
Dat brengt mee dat aan het middel de feitelijke grondslag is komen te ontvallen.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 3 oktober 2006.