Hoge Raad, 19-09-2006, AX9220, 02461/05
Hoge Raad, 19-09-2006, AX9220, 02461/05
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 september 2006
- Datum publicatie
- 16 april 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AX9220
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AX9220
- Zaaknummer
- 02461/05
Inhoudsindicatie
Art. 140 Sr, duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Bewezenverklaard is o.m. dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van drugsmisdrijven. Het Hof heeft o.m. vastgesteld (i) dat verdachte deel uitmaakte van een groep personen, bestaande uit o.m. A, die zich bezighield met cocaïnehandel, (ii) dat er daarnaast een groep andere personen bestond, bestaande uit o.m. B, C, en D, die zich bezighield met de handel in XTC-pillen en in verband daarmee contact onderhield met een Amerikaan en dat het de bedoeling was om de XTC-pillen te ruilen voor cocaïne, (iii) dat verdachte B wel eens ontmoet en C kent en (iv) dat hetzelfde telefoonnummer permanent in gebruik was bij zowel B als A. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is ’s Hofs oordeel dat het bewezenverklaarde duurzame samenwerkingsverband mede bestond uit B, C en D, onbegrijpelijk, nu de bewezenverklaring op dit punt niet door de inhoud van enig bewijsmiddel wordt geschraagd. De uitspraak is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Uitspraak
19 september 2006
Strafkamer
nr. 02461/05
AGJ/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 november 2004, nummer 22/005936-03 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 23 december 2002 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod", 2. "medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen" en 3. "het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het de beslissingen over feit 3 betreft en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het onder 3 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, nu daaruit niet kan blijken van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de in de bewezenverklaring genoemde personen.
3.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 3 bewezenverklaard:
"dat hij in of omstreeks de periode van l juli 2000 tot en met 22 november 2000 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Uitdam en/of Scheveningen en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, te weten hij, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van een middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I en
- het opzettelijk verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden van middelen (telkens) vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I."
3.3. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen onder meer het volgende vastgesteld:
(i) de verdachte maakte gedurende de bewezenverklaarde periode deel uit van een groep personen die zich bezighield met de handel in cocaïne, bestaande uit de verdachte, [medeverdachte 5], [verdachte], [medeverdachte 4], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] (bewijsmiddelen 1 tot en met 21);
(ii) een groep personen bestaande uit [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 10], [medeverdachte 11], [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] hield zich bezig met de handel in XTC-pillen. Deze groep personen onderhield over die handel contact met een Amerikaan, [medeverdachte 6]. Het was de bedoeling de XTC-pillen te 'ruilen' voor cocaïne en die XTC-pillen uit te voeren naar Amerika (bewijsmiddelen 22 tot en met 38);
(iii) de verdachte heeft [medeverdachte 1] wel eens ontmoet en kent [medeverdachte 2] (bewijsmiddel 1);
(iv) het telefoonnummer [06-nummer] was gedurende de periode waarin dit nummer getapt werd permanent in gebruik bij [medeverdachte 1] dan wel bij [medeverdachte 5] (bewijsmiddel 39).
3.4. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde duurzame samenwerkingsverband mede bestond uit [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], onbegrijpelijk, nu de bewezenverklaring op dit punt niet door de inhoud van enig bewijsmiddel wordt geschraagd. De uitspraak is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.5. Het middel is gegrond.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 19 september 2006.