Home

Hoge Raad, 06-02-2007, AZ2129, 00977/06 B, 00978/06 B en 00979/06 B

Hoge Raad, 06-02-2007, AZ2129, 00977/06 B, 00978/06 B en 00979/06 B

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 februari 2007
Datum publicatie
6 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ2129
Formele relaties
Zaaknummer
00977/06 B, 00978/06 B en 00979/06 B
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 21

Inhoudsindicatie

Verlof ex art. 552p Sv en verzuim te beslissen op getuigenverzoek. Het (aanvullend) pv van het onderzoek in raadkamer noch de bestreden beschikking houdt een beslissing in op het verzoek tot het horen van de verbalisant X “omtrent de criteria die deze heeft gehanteerd bij zijn toetsing van de inbeslaggenomen stukken”. Geen van de op de raadkamerprocedure toepasselijke art. 21 t/m 25 Sv stelt nietigheid op het verzuim om te beslissen op een getuigenverzoek. Het verzuim is ook niet begaan onder omstandigheden dat het geacht moet worden zodanig met een goede procesorde in strijd te zijn dat het de nietigheid van het onderzoek door de rb in raadkamer tengevolge zou moeten hebben. Daarbij heeft de HR in aanmerking genomen dat (a) aan het verzoek slechts ten grondslag is gelegd dat de verdediging “betwijfelt” of de door genoemde X inbeslaggenomen en niet-teruggegeven stukken betrekking hebben op het rechtshulpverzoek, (b) de OvJ heeft medegedeeld dat X in een ambtsedig pv heeft gerelateerd dat bedoelde inbeslaggenomen stukken betrekking hebben op het rechtshulpverzoek, (c) de rb in de bestreden beschikking heeft vastgesteld “dat, blijkens de brief van de RC van 21-9-05, op verzoek van de RC door de FIOD/ECD op 16-9-05 een controle van het materiaal heeft plaatsgevonden, waarna de stukken die niet van belang waren voor het onderzoek zijn teruggegeven” en (d) gezien de aard van de onderhavige procedure.

Uitspraak

6 februari 2007

Strafkamer

nr. 00977/06 B

nr. 00978/06 B

nr. 00979/06 B

JB/IC

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Roermond van 9 januari 2006, nummers 05/617, 05/618 en 05/619 ter zake van een verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv, ingesteld door:

[betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1948, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,

en

[betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1945, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft de door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ingediende klaagschriften strekkende tot teruggave van de in bovenstaande beschikking omschreven voorwerpen, ongegrond verklaard. Voorts heeft de Rechtbank het in art. 552p Sv bedoelde verlof verleend.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkenen. Namens dezen heeft mr. G.J.M.E. de Bont, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het derde middel

3.1. In het middel wordt onder meer geklaagd dat de Rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek tot het horen van L.H.A. Huisman als getuige.

3.2. Het aanvullend proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van 1 december 2005 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"Bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting is zijdens de verdediging betoogd dat zij twijfelen aan de juistheid van het door L.H.A. Huisman, ambtenaar van de Belastingdienst-/FIOD-ECD en buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA-aktenummer 51111743/1) opgemaakte proces-verbaal.

Door Huisman voornoemd wordt in dit proces-verbaal gerelateerd dat hij op 16 september 2005, samen met 2 Duitse collega 's van de Steuerfahndung te Düsseldorf, de inbeslaggenomen stukken, waarvan niet meteen duidelijk was of deze betrekking hadden op het rechtshulpverzoek, heeft nagekeken en teruggegeven. En voorts wordt gerelateerd dat op 21 september 2005 op uitdrukkelijk verzoek van de rechter-commissaris de overige inbeslaggenomen stukken aan niemand anders dan verbalisant ter inzage mogen worden verstrekt en vervolgens deze stukken te toetsen of ze betrekking hebben op het rechtshulp verzoek. Waarop door de verbalisant alle stukken die inbeslaggenomen zijn zijn nagekeken en voor zover ze geen betrekking hebben op het rechtshulpverzoek op 30 september 2005 zijn teruggegeven.

De verdediging betwijfelt of de overige inbeslaggenomen stukken betrekking hebben op het rechtshulpverzoek en verzoekt de verbalisant Huisman te horen omtrent de criteria die deze heeft gehanteerd bij zijn toetsing van de inbeslaggenomen stukken. Voorts biedt de verdediging aan bij de FIOD betreffende stukken door te nemen om te bezien of de FIOD terecht stelt dat deze stukken aan Duitsland kunnen worden overgedragen.

De officier van justitie verzet zich tegen het horen van de verbalisant Huisman nu deze in een ambtsedig proces-verbaal heeft gerelateerd dat alle overige inbeslaggenomen stukken betrekking hebben op het rechtshulpverzoek.

Bij monde van de voorzitter heeft de rechtbank medegedeeld dat op het verzoek tot het horen van de getuige in raadkamer zal worden beslist."

De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:

"De rechtbank merkt in dit kader op dat, blijkens de brief van de rechter-commissaris van 21 september 2005, op verzoek van de rechter-commissaris door de FIOD/ECD op 16 september 2005 een controle van het materiaal heeft plaatsgevonden, waarna de stukken die niet van belang waren voor het onderzoek zijn teruggeven."

3.3. Noch het (aanvullend) proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer noch de bestreden beschikking houdt een beslissing in op het hiervoor onder 3.2 weergegeven verzoek tot het horen van de verbalisant L.H.A. Huisman "omtrent de criteria die deze heeft gehanteerd bij zijn toetsing van de inbeslaggenomen stukken".

3.4. Anders dan in de toelichting wordt verondersteld, stelt geen van de op de raadkamerprocedure toepasselijke art. 21 tot en met 25 Sv nietigheid op het verzuim om te beslissen op een verzoek tot het oproepen en horen van een getuige. Het verzuim is ook niet begaan onder omstandigheden dat het geacht moet worden zodanig met een goede procesorde in strijd te zijn dat het de nietigheid van het onderzoek door de Rechtbank in raadkamer ten gevolge zou moeten hebben. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen (a) dat aan het verzoek slechts ten grondslag is gelegd dat de verdediging "betwijfelt" of de door genoemde Huisman inbeslaggenomen en niet-teruggeven stukken betrekking hebben op het rechtshulpverzoek, (b) dat de Officier van Justitie heeft medegedeeld dat Huisman in een ambtsedig proces-verbaal heeft gerelateerd dat bedoelde inbeslaggenomen stukken betrekking hebben op het rechtshulpverzoek, (c) dat de Rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld "dat, blijkens de brief van de rechter-commissaris van 21 september 2005, op verzoek van de rechter-commisaris door de FIOD-ECD op 16 september 2005 een controle van het materiaal heeft plaatsgevonden, waarna de stukken die niet van belang waren voor het onderzoek zijn teruggeven" en (d) de aard van de onderhavige procedure.

3.5. In zoverre faalt het middel.

4. Beoordeling van de middelen voor het overige

Ook voor het overige kunnen de middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2007.