Home

Hoge Raad, 13-02-2007, AZ5473, 00986/06

Hoge Raad, 13-02-2007, AZ5473, 00986/06

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 februari 2007
Datum publicatie
14 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ5473
Formele relaties
Zaaknummer
00986/06

Inhoudsindicatie

Conclusie AG over nadere bewijsoverwegingen en de daaraan in HR NJ 2004, 165 gestelde eisen. I.c. heeft het hof ten onrechte in de nadere bewijsoverweging verwezen naar een verklaring van een medeverdachte die is afgelegd in diens eigen zaak hetgeen geen wettig bewijsmiddel is in de zaak van verdachte. Nu de verwijzingen naar die verklaring in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen overbodig waren, faalt het middel dat hierover klaagt. HR: 81RO.

Uitspraak

13 februari 2007

Strafkamer

nr. 00986/06

SG/AM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 augustus 2005, nummer 23/000720-05, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord Holland Noord" te Zwaag.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 2 februari 2005 - de verdachte ter zake van 1 primair "medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd" en 2. "de voortgezette handeling van medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk verklaard.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] heeft mr. H.Th.A. Seegers, advocaat te Amsterdam, bij afzonderlijke schrifturen een middel van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] heeft

mr. J.C. Bruijntjes, advocaat te Amsterdam, bij drie gelijkluidende schrifturen een middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden van de verdachte op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 17 augustus 2005 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.

5. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

Vermindert deze in die zin dat deze zes jaar en tien maanden beloopt;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 13 februari 2007.