Hoge Raad, 30-03-2007, AZ5688, R06/062HR
Hoge Raad, 30-03-2007, AZ5688, R06/062HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 maart 2007
- Datum publicatie
- 30 maart 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:AZ5688
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ5688
- Zaaknummer
- R06/062HR
Inhoudsindicatie
Geschil over alimentatie tussen gewezen echtgenoten. Slagende motiveringsklacht tegen de bepaling van de draagkracht van de man.
Uitspraak
30 maart 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/062HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.Ch. Rombach.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 11 december 2003 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en, voorzover in cassatie van belang, verzocht tussen haar en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - echtscheiding uit te spreken en een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vast te stellen van € 2.500,-- per maand.
De man heeft verweer gevoerd tegen toekenning van een alimentatie voor de vrouw van € 2.500,-- per maand.
De rechtbank heeft bij (tussen)beschikking van 19 juli 2004 tussen partijen echtscheiding uitgesproken en de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie bij voorlopige voorziening vastgesteld op € 1.230,--. Bij eindbeschikking van 14 januari 2005 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De vrouw heeft verzocht de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing omtrent de partneralimentatie te vernietigen en deze alimentatie alsnog vast te stellen op € 1.104,--. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 22 februari 2006 heeft het hof de bestreden beschikking op het punt van de alimentatie voor de vrouw vernietigd en deze met ingang van 14 januari 2005 tot 15 september 2005 bepaald op € 940,-- per maand en met ingang van 15 september 2005 op € 500,-- per maand. Voorts heeft het hof bepaald dat de vrouw de eventueel door de man te veel betaalde alimentatie niet hoeft terug te betalen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Partijen zijn op 2 april 1980 met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn twee, thans nog minderjarige kinderen geboren. Het huwelijk is op 2 november 2004 ontbonden door inschrijving van de hiervoor in 1 vermelde beschikking van de rechtbank van 19 juli 2004 waarbij echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
3.2 Zoals hiervoor in 1 is vermeld heeft de rechtbank bij eindbeschikking van 14 januari 2005 het verzoek van de vrouw tot vaststelling van aan haar door de man te betalen alimentatie van € 2.500,-- geheel afgewezen.
De vrouw is tegen die beslissing in hoger beroep gekomen. Het hof heeft bij de bestreden beschikking de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 940,-- per maand over de periode van 14 januari tot 15 september 2005 en op € 500,-- per maand met ingang van 15 september 2005.
Daarvan is de man in cassatie gekomen.
3.3.1 Middel 1 is gericht tegen de beslissing van het hof ten aanzien van de alimentatie over de periode van 14 januari tot 15 september 2005. Het hof is ervan uitgegaan dat de behoefte van de vrouw € 1.523,-- netto per maand bedraagt en dat de vrouw tot 14 september 2005 voor be4kids heeft gewerkt en daar een netto inkomen van € 575,- per maand heeft genoten. Vervolgens heeft het hof overwogen:
"De stelling van de man dat de vrouw haar werkzaamheden in die periode had kunnen uitbreiden heeft de man - tegenover de betwisting daarvan door de vrouw - naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Het hof acht voldoende aannemelijk - mede gelet op de aard van de werkzaamheden en de reumatische aandoening van de vrouw, alsmede het feit dat de vrouw in die periode niet over zelfstandige woonruimte beschikte en dientengevolge her en der logeerde - dat de vrouw het voor haar toen maximaal haalbare aantal uren werkte.
Gelet op voornoemd inkomen van de vrouw is het hof derhalve van oordeel dat de vrouw tot 14 september 2005 behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man van € 1.104,- bruto per maand, zoals door de vrouw in appèl verzocht".
3.3.2 Onderdeel 1c strekt ten betoge dat het hof, waar het de aard van de werkzaamheden van de vrouw in de genoemde periode mede beslissend heeft geoordeeld voor zijn oordeel dat de vrouw in die periode het voor haar toen maximaal haalbare aantal uren werkte, onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtengang en daardoor zijn beschikking op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze klacht slaagt, nu het hof aangaande de aard van de werkzaamheden van de vrouw voor be4kids in die periode niets heeft vastgesteld, terwijl de stellingen van de vrouw in de feitelijke instanties evenmin enig concreet gegeven daaromtrent inhouden.
3.3.3 Nu onderdeel 1c slaagt behoeven de andere onderdelen van middel 1 geen behandeling.
3.4.1 Middel 2 betreft de alimentatie voor de periode sedert 15 september 2005, welke alimentatie het hof op € 500,-- bruto per maand heeft vastgesteld. Ten aanzien van de behoefte van de vrouw heeft het hof in dat verband in rov. 6 onder meer overwogen:
"Met ingang van 15 september 2005 is de vrouw voor de bepaalde tijd van een jaar in dienst getreden bij de GGZ Duin- en Bollenstreek met een dienstverband van 88.89%. Volgens de door de vrouw overgelegde arbeidsovereenkomst, alsmede de salarisspecificatie van september 2005, bedraagt haar inkomen € 1.812,47 bruto per maand, netto € 1.240,69, exclusief vakantiegeld."
3.4.2 Het middel klaagt dat die vaststelling onbegrijpelijk is, nu het bruto salaris van de vrouw in die periode (€ 1.812,-- per maand) hoger is dan haar bruto behoefte per maand (€ 1.760,93).
Voorzover het middel uitgaat van brutobedragen van de behoefte en het inkomen van de vrouw, kan het niet tot cassatie leiden bij gemis aan feitelijke grondslag, want leest het de bestreden beschikking verkeerd. Het hof is namelijk niet uitgegaan van brutobedragen maar van een netto behoefte van de vrouw van € 1.523,- (zie hiervoor in 3.3.1), alsmede van een netto inkomen van € 1.240,69. Daarom is niet onbegrijpelijk dat het hof komt tot een behoefte van de vrouw aan een aanvullende alimentatie van € 500,-- bruto per maand. Inzoverre faalt het middel.
3.5 Middel 3 betreft de vaststelling door het hof van de draagkracht van de man. Het betoogt, kort samengevat, dat uit de bestreden beschikking niet blijkt dat het hof bij de vaststelling van de draagkracht van de man heeft onderkend dat de minderjarige kinderen van partijen voor de helft van de tijd bij de vrouw en voor de andere helft bij de man verblijven. In verband hiermee had het hof niet alleen, zoals het heeft gedaan blijkens rov. 12, rekening te houden met de kinderalimentatie van € 340,-- per maand die de man aan de vrouw betaalt, maar ook met de op een gelijk bedrag te stellen kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen die voor rekening van de man komen wanneer de kinderen bij hem verblijven. Bij dit gegeven is niet begrijpelijk hoe het hof is gekomen tot een draagkracht van de man van € 940,-- per maand, aldus het middel.
Het middel slaagt. Nu de man in zijn verweerschrift in hoger beroep in verband met de vierde appelgrief van de vrouw zich erop had beroepen dat hij, inclusief de kinderalimentatie die hij aan de vrouw betaalt, per maand € 680,-- bijdraagt in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen, is, zonder nadere motivering die in de beschikking ontbreekt, niet begrijpelijk waarom het hof in rov. 12 slechts rekening houdt met de door de man aan de vrouw betaalde kinderalimentatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 februari 2006;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, E.J. Numann, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 maart 2007.