Home

Hoge Raad, 10-04-2007, AZ5714, 01225/06

Hoge Raad, 10-04-2007, AZ5714, 01225/06

Gegevens

Inhoudsindicatie

1. Ondervragingsrecht. 2. Afwijzing verzoek horen (anonieme) getuige, de bron van een eerder gehoorde CIE-informant. Ad 1. Vooropgesteld wordt dat ook indien zou moeten worden aangenomen dat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van het pv van de politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. I.c. is in de bewijsmiddelen voldoende steun in die zin te vinden voor betrokkenheid van verdachte bij het hem tenlastegelegde. Ad 2. ‘s Hofs oordeel i.v.m. de afwijzing van het verzoek tot horen van een (anonieme) getuige “dat ook een ondervraging anders vormgegeven - zoals de raadsman voorstelt - dan een verhoor op het kabinet van de rechter-commissaris hetzelfde gevaar in het leven roept” is zozeer verweven met afwegingen van feitelijke aard dat het in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Het oordeel waaraan het hof kennelijk ten grondslag heeft gelegd dat reeds de enkele oproeping van deze getuige ertoe zou kunnen leiden dat hij ervan op de hoogte komt dat de CIE-informant van hem afkomstige informatie aan derden heeft verschaft, is niet onbegrijpelijk.

Uitspraak

10 april 2007

Strafkamer

nr. 01225/06

EC/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 oktober 2005, nummer 23/003545-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 11 september 2003 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 3 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "medeplegen van moord, meermalen gepleegd", 2. "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd" en 3. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot veertien jaren gevangenisstraf met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in haar vordering gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de verklaringen van [medeverdachte 2] ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd tot het bewijs heeft doen meewerken.

3.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"1. hij in de periode van 17 november 1998 tot en met 22 november 1998 te Noordeloos, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben hij, verdachte, en (één van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer 1] meegenomen vanuit een bestelbusje en vervolgens [slachtoffer 1] meermalen met een vuurwapen kogels in het hoofd geschoten en het lichaam van [slachtoffer 1] vervolgens in een sloot terecht doen komen, tengevolge van welk schieten voornoemde [slachtoffer 1] ernstig hoofd- en hersenletsel en een hersenvliesbloeding heeft opgelopen waardoor hij is overleden, en hebben verdachte en (één van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer 2] meegenomen vanuit een bestelbusje en vervolgens [slachtoffer 2] meermalen met een vuurwapen kogels in het hoofd geschoten en het

lichaam van [slachtoffer 2] vervolgens in een sloot terecht doen komen, tengevolge van welk schieten [slachtoffer 2] ernstig hoofd- e/o hersenletsel en een hersenvliesbloeding heeft opgelopen, waarna [slachtoffer 2] door dat letsel is overleden;

2. hij in de periode van 17 november 1998 tot en met 22 november 1998 te Amsterdam en te Almere en te Noordeloos en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders

- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] plaats laten nemen in een bestelbusje

- en de handen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geboeid en vastgebonden en

- de ogen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met tape afgeplakt en

- de mond van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met tape afgeplakt en

- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aldus meegenomen (van Amsterdam naar Almere) naar Noordeloos;

3. hij in de periode van 17 november 1998 tot en met 22 november 1998 te Noordeloos [medeverdachte 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, een vuurwapen op of tegen het hoofd van [medeverdachte 2] gehouden."

3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal. In deze conclusie is onder 3.3 ook 's Hofs 'nadere bewijsmotivering' opgenomen.

3.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat ook indien zou moeten worden aangenomen dat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van de politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.

3.4. In de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen is voldoende steun in de hiervoor onder 3.3 bedoelde zin te vinden voor de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde. 's Hofs nadere bewijsoverwegingen geven derhalve niet blijk van miskenning van de hiervoor onder 3.3 vooropgestelde regel en zijn ook niet onbegrijpelijk.

3.5. Het middel faalt.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verzoek tot het horen van een (anonieme) getuige, te weten de 'bron' van een CIE-informant, op ontoereikende gronden heeft afgewezen.

4.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 1 september 2005 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"Voorts maakt de voorzitter melding van een bij het hof ingekomen brief van 15 juli 2005 van de raadsman waarin de raadsman, onder verwijzing naar een door hem op 16 juni 2005 aan de rechter-commissaris gerichte brief, verzoekt door de rechter-commissaris als getuige (eventueel als bedreigde getuige) te doen horen de persoon waarvan de op (15, het hof leest:) 16 juni 2005 bij de rechter-commissaris gehoorde getuige N.N. heeft verklaard de informatie te hebben gekregen die is weergegeven in het proces-verbaal 13/99 van 22 januari 1999. Hierbij vermeldt de raadsman dat de rechter-commissaris de naam van deze persoon heeft genoteerd en zo mogelijk ook zijn woon- dan wel verblijfplaats.

De voorzitter deelt voorts mede dat het hof thans in een andere samenstelling zit. Met instemming van de raadsman en de advocaat-generaal wordt vervolgens voormeld verzoek behandeld.

De advocaat-generaal verklaart omtrent het verzoek van de raadsman, zakelijk weergegeven:

Ik ben het eens met de raadsman en vraag het hof de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris teneinde de door de raadsman bedoelde persoon te horen als getuige, eventueel als bedreigde getuige. Ik kan mij voorts voorstellen dat het, na het horen van deze getuige, naar het oordeel van de rechter-commissaris in het belang van het onderzoek is nadere onderzoekshandelingen te verrichten.

(...)

De raadsman gehoord, deelt de voorzitter als beslissingen van het hof mede:

- dat de zaak wordt verwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van straf-zaken in de rechtbank Amsterdam, voor het horen als getuige (eventueel als bedreigde getuige) van de persoon waarvan de, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, op 16 juni 2005 bij de rechter-commissaris gehoorde getuige N.N. heeft verklaard de informatie te hebben gekregen die is weergegeven in het proces-verbaal 13/99 van 22 januari 1999, met het verzoek aan de rechter-commissaris voorts al datgene te verrichten wat in het belang van het onderzoek moet worden geacht."

4.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 29 september 2005 houdt met betrekking tot het in het middel bedoelde verzoek het volgende in:

"De voorzitter deelt mede de inhoud van de bij het gerechtshof ingekomen stukken, te weten:

- een proces-verbaal van 16 juni 2005, opgemaakt door mr. K. Bakker, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam, inhoudende de op 16 juni 2005 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van een persoon van wie de personalia niet in het proces-verbaal worden vermeld teneinde de identiteit van die persoon verborgen te houden;

- een proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2005, opgemaakt door mr. K. Bakker, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Amsterdam;

- een aan de voorzitter gerichte per fax verzonden brief van 26 september 2005 van de raadsman van verdachte.

Bovengenoemde stukken zijn in het dossier gevoegd.

De raadsman van verdachte deelt mede te persisteren bij zijn verzoek tot het doen horen als getuige van de - tot nu toe - anoniem gebleven persoon. Voor de motivering van zijn verzoek verwijst hij naar de inhoud van zijn brief van 26 september 2005 en voegt hieraan voorts - zakelijk weergegeven - toe:

Op 15 juni 2005 is getuige NN door de rechter-commissaris gehoord. De uitvoering van dit verhoor verliep knullig, aangezien het niet lukte om de getuige te horen door middel van een verbinding tussen de getuige, de rechter-commissaris en mij. Gezien de inhoud van de door de getuige NN afgelegde verklaring heb ik de rechter-commissaris verzocht om de persoon ("de bron") van wie de getuige NN de informatie die is weergegeven in het proces-verbaal 13/99 van 22 januari 1999 heeft ontvangen, te horen. Op dit verzoek ontving ik geen reactie van de rechter-commissaris. In de wandelgangen heb ik gehoord dat het de rechter-commissaris niet vrijstond om de door mij verzochte persoon als getuige te horen.

Op 15 juli 2005 heb ik over deze gang van zaken een brief gestuurd naar de voorzitter. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de beslissing die het hof op de pro forma terechtzitting van 1 september jongstleden heeft genomen, te weten - kort gezegd - dat de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen als getuige van de persoon waarvan de, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, op 16 juni 2005 bij de rechter-commissaris gehoorde getuige NN heeft verklaard de informatie te hebben gekregen die is weergegeven in het proces-verbaal 13/99 van 22 januari 1999. Eerst vorige week heb ik gehoord dat de rechter-commissaris de getuige niet zou horen en heb ik het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 16 september 2005 ontvangen.

Ik persisteer bij het horen van de door mij verzochte persoon als getuige op de door mij voorgestelde manier, namelijk door middel van het formuleren van schriftelijke vragen door de verdediging voorafgaand aan het verhoor van de getuige. Ik acht het van belang dat de antwoorden van de getuige met de verdediging worden besproken opdat eventueel nog een tweede schriftelijke ronde kan plaatsvinden.

Het horen van deze persoon als getuige is van groot belang voor de verdediging. Het gaat hier om een bijzondere strafzaak. Het pleidooi zal zich met name richten op de ongeloofwaardigheid van de verklaringen die [medeverdachte 2] heeft afgelegd en welke verklaringen door de rechtbank als bewijsmiddel zijn gebezigd. In dat kader is het van belang dat deze persoon als getuige wordt gehoord. Dit is ook onderkend door de advocaat-generaal en het hof op de pro forma terechtzitting van 1 september 2005.

De advocaat-generaal verklaart zich te verzetten tegen het verzoek van de raadsman en motiveert dit - zakelijk weergegeven - als volgt:

Ter terechtzitting van 1 september 2005 heeft het hof beslist dat de door de raadsman verzochte persoon als getuige dient te worden gehoord. Echter nadien is nieuwe informatie binnengekomen van de rechter-commissaris, neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2005, waaruit blijkt dat die persoon niet kan worden gehoord omdat te vrezen is dat niet meer voor de veiligheid van betrokkenen kan worden ingestaan. Nu dient een belangenafweging plaats te vinden: de belangen van veiligheid van betrokkenen tegen de belangen in de strafzaak die worden gediend met het doorgaan van horen van personen die veiligheidsrisico's lopen, zoals door de rechter-commissaris is verwoord.

In het kader van deze belangenafweging moet de verdediging expliciet het verdedigingsbelang aangeven. Dit heeft de raadsman niet gedaan. De verdediging wilde de vraag waar de informatie vandaan kwam en hoe de informatie tot stand is gekomen beantwoord zien; hierin is voorzien door de verklaring die [betrokkene 1] heeft afgelegd en door de inhoud van het proces-verbaal van het verhoor van de bij de rechter-commissaris gehoorde anonieme bron.

Weliswaar is het in een strafzaak als de onderhavige van belang dat de betrouwbaarheid van (een) getuige(n) wordt getoetst, maar de verdediging heeft onvoldoende aangegeven waarom het horen van de achterliggende bron van wezenlijke betekenis is. Voorts biedt het voorstel van de raadsman om de getuige door middel van schriftelijke vragen te horen geen oplossing voor het probleem van levensbedreiging van de getuige.

De raadsman van verdachte deelt mede te persisteren bij zijn verzoek en voegt hieraan - zakelijk weer-gegeven - toe:

Ik ben met de advocaat-generaal eens dat ik het verdedigingsbelang scherp moet formuleren. Echter dat is in dit geval moeilijk nu ik de belangen van de getuige niet ken. Ik beschik alleen over het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris. Daarin is niet nader uitgelegd op basis waarvan de rechter-commissaris tot de conclusie is gekomen dat de persoon "zeer waarschijnlijk" in de problemen komt na het afleggen van een verklaring. Mijns inziens heb ik een werkbaar voorstel gedaan. Als meer duidelijkheid komt over de belangen van de getuige, zijn er mijns inziens mogelijkheden om aan zijn belangen tegemoet te komen en een manier te zoeken waarop hij kan worden gehoord.

Zoals ik al eerder heb aangegeven is het horen van deze persoon als getuige van groot belang voor de verdediging. De verdediging stelt de betrouwbaarheid van de verklaringen die [medeverdachte 2] in onderhavige strafzaak heeft afgelegd ter discussie. [Medeverdachte 2] speelt een zeer belangrijke rol. Mijn cliënt werd pas verdachte in het opsporingsonderzoek nádat [medeverdachte 2] in Frankrijk belastende verklaringen over hem heeft afgelegd. Daarvóór was [medeverdachte 2] zelf verdachte. Mijn visie is dat [medeverdachte 2] niet de volledige waarheid vertelt en zijn eigen rol in het geheel maskeert. Het is aan de verdediging om alles boven water te krijgen wat de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] kan aantasten. Daarom is het horen van deze persoon van belang. Het is een feit van algemene bekendheid dat er op de bagageafdeling van Schiphol bagagemedewerkers zijn die zich bezig houden met de handel in verdovende middelen. Voorts zijn er medewerkers die dit soort informatie doorgeven aan justitie. Deze ons nog onbekende persoon moet [medeverdachte 2] kennen. Ik wil hem andere vragen stellen over de betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij de invoer van verdovende middelen en de CIE-informatie van 20 november 1998 waaruit bleek dat twee slachtoffers waren ontvoerd door een groep Surinamers.

De verdachte sluit zich aan bij de woorden van zijn raadsman.

De advocaat-generaal deelt mede te persisteren bij zijn standpunt en zijn motivering daartoe. Hij voegt hieraan - zakelijk weergegeven - toe:

De bron die is gehoord bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat [medeverdachte 2] bij cocaïnesmokkel was betrokken en niet bij de liquidatie. De inhoud van de overige berichten afkomstig van de CIE hebben niet met de kern van deze zaak te maken.

De nieuwe binnengekomen informatie is afkomstig van de rechter-commissaris; deze relateert niet zonder reden dat mensenlevens op het spel staan.

De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad in raadkamer.

Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissingen van het hof mede dat het verzoek van de raadsman tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting van heden met als doel de door de raadsman bedoelde persoon ("de bron") als getuige te horen wordt afgewezen. De voorzitter voegt hieraan toe dat het hof daarbij in aanmerking neemt:

a) de informatie die bij de CIE is binnengekomen is niet voor het bewijs gebruikt en zal ook door hof niet als bewijsmiddel worden gebezigd;

b) de inzet van het verhoor van de eerste NN-getuige was om na te gaan of deze getuige mogelijk aanwezig is geweest bij het schietincident;

c) 1. de informatie van de rechter-commissaris, neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2005 - die dus is ingekomen na 1 september 2005 -, inhoudende (kort gezegd) dat de reeds gehoorde getuige NN mag vrezen voor het leven, de gezondheid of de veiligheid als de thans te horen getuige ("de bron") bekend raakt met het feit dat de getuige NN informatie afkomstig van hem ("de bron") aan derden heeft verschaft;

2. het hof neemt de mededeling van de rechter-commissaris serieus. Zij weigert met zoveel woorden het verhoor te doen plaatsvinden zodat aangenomen moet worden dat ook een ondervraging anders vorm-gegeven - zoals de raadsman voorstelt - dan een verhoor op het kabinet van de rechter-commissaris hetzelfde gevaar in het leven roept;

d) onder deze omstandigheden is doorvragen op de informatie die bij de CIE is binnengekomen (die naar wij thans weten feitelijke onjuistheden bevat) teneinde een beter zicht te krijgen op het beeld dat de omgeving van [medeverdachte 2] destijds had op zijn betrokkenheid bij de cocaïne-invoer en de veronderstelde vrijheidsberoving, van te gering belang.

Het hof voegt daaraan voorts nog het volgende toe.

Indien en voor zover het hof bij einduitspraak toekomt aan het gebruik van een of meer onderdelen van de verklaringen van [medeverdachte 2], zal het hof dat gebruik moeten verantwoorden naar de inhoud van het thans voorliggende dossier."

4.3. Volgens de toelichting op het middel is niet zonder meer begrijpelijk de overweging van het Hof "dat ook een ondervraging anders vormgegeven - zoals de raadsman voorstelt - dan een verhoor op het kabinet van de rechter-commissaris hetzelfde gevaar in het leven roept".

Dit oordeel is echter zozeer verweven met afwegingen van feitelijke aard dat het in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Het oordeel van het Hof waaraan het Hof kennelijk ten grondslag heeft gelegd dat reeds de enkele oproeping van deze getuige ertoe zou kunnen leiden dat hij ervan op de hoogte komt dat de CIE-informant van hem afkomstige informatie aan derden heeft verschaft, is niet onbegrijpelijk, zodat het middel faalt.

5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 24 oktober 2005 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.

6. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

Vermindert deze in die zin dat deze dertien jaren en tien maanden beloopt;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 april 2007.