Home

Hoge Raad, 03-04-2007, AZ8410, 02039/06

Hoge Raad, 03-04-2007, AZ8410, 02039/06

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 april 2007
Datum publicatie
3 april 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ8410
Formele relaties
Zaaknummer
02039/06
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 359

Inhoudsindicatie

OM-cassatie. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ex art. 359.2 Sv in het requisitoir van de AG bij het hof. Het hof is van dit door uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door verdachte vrij te spreken zonder daarbij de bijzondere redenen op te geven die daartoe hebben geleid.

Uitspraak

3 april 2007

Strafkamer

nr. 02039/06

ZK/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 juni 2005, nummer 22/007684-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Dordrecht van 9 december 2004 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De raadsvrouwe van de verdachte, mr. A.W.T. Klappe, advocaat te Rotterdam, heeft het beroep tegengesproken.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.2. Na de terechtzitting waarop de conclusie is genomen, is bij de Hoge Raad ingekomen een schrijven van de raadsvrouwe van de verdachte.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt omtrent het bewijs van het tenlastegelegde zoals neergelegd in het requisitoir van de Advocaat-Generaal bij het Hof.

3.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

"hij op of omstreeks 16 april 2004 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen op, althans in de richting van, die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."

3.3.1. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof overeenkomstig de inhoud van zijn aldaar overgelegde requisitoir het woord gevoerd. Dat requisitoir houdt, voor zover van belang voor de beoordeling van het middel, in:

"II Bewezenverklaring en bewijsvoering

Het openbaar ministerie is van oordeel dat, zijn ontkennende verklaring ten spijt, het aan verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezenverklaard zal kunnen worden.

De inhoud van de door de rechtbank voor de bewezenverklaring gebezigde bewijsmiddelen zijn op zich daartoe redengevend. Het openbaar ministerie geeft de voorkeur aan een soberdere bewijsvoering, hierin bestaande:

(a) als verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 augustus 2004, voorzover inhoudend:

"Op 16 augustus 2004 kwam ik in Dordrecht rond middernacht thuis. Ik zag [slachtoffer 1] staan op de hoek Johannes Spaanstraat/Waalstraat. Ik ben naar [slachtoffer 1] gelopen".

(b) een proces-verbaal, inhoudende de als bewijsmiddel 3 door de rechtbank gebezigde verklaring van [slachtoffer 1];

(c) een proces-verbaal, inhoudende de als bewijsmiddel 2 door de rechtbank gebezigde verklaring van [getuige 1];

(d) een proces-verbaal, inhoudend het als bewijsmiddel 1 door de rechtbank gebezigde relaas van bevindingen van verbalisanten.

Op grond van de inhoud van dit bewijsmateriaal kan worden vastgesteld dat er op de hoek van de kruising Johannes Spaanstraat met de Waalstraat is geschoten. Er zijn lege hulzen aangetroffen. Op grond van de verklaringen van verdachte en [slachtoffer 1] kan worden vastgesteld dat zij elkaar op genoemde kruising hebben gezien en ontmoet. Op grond van de verklaring van [slachtoffer 1] en van de onafhankelijke getuige [getuige 1] kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] - wat [getuige 1] noemt - de eerste man is geweest die, na een paar rondjes rondom het busje, de Waalstraat is ingerend. Het lijdt vervolgens geen twijfel dat verdachte de tweede man met het vuurwapen moet zijn geweest en dat hij heeft geschoten in de richting van de eerste man, [slachtoffer 1]."

3.3.2. Onder het hoofd "Vrijspraak" heeft het Hof overwogen:

"Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken."

3.4. Hetgeen door de Advocaat-Generaal bij het Hof ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot het bewijs van het tenlastegelegde kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de verdachte van het tenlastegelegde feit vrij te spreken, maar heeft - in strijd met art. 359, tweede lid, Sv - niet in zijn arrest de bijzondere redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.

3.5. Het middel is terecht voorgesteld.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak;

Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 3 april 2007.