Hoge Raad, 19-06-2007, AZ8788, 01223/06
Hoge Raad, 19-06-2007, AZ8788, 01223/06
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 juni 2007
- Datum publicatie
- 20 juni 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:AZ8788
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ8788
- Zaaknummer
- 01223/06
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024]
Inhoudsindicatie
Schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Sr en draagkrachtverweer. Ingevolge art. 36f.2 Sr kan de rechter de maatregel opleggen indien en vzv. de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De draagkracht van de verdachte speelt bij de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol (vgl. HR LJN AA6246). I.g.v. oplegging van de maatregel bepaalt de rechter de vervangende hechtenis (art. 36f.6 Sr). Niettemin kan het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Uitspraak
19 juni 2007
Strafkamer
nr. 01223/06
DV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 november 2005, nummer 21/002649-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zutphen van 11 mei 2005 -, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen, de verdachte ter zake van 1 subsidiair "zware mishandeling" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een
schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.W. Syrier, advocaat te Nieuwegein, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer strekkende tot het buiten toepassing laten van de schadevergoedingsmaatregel van art. 36f Sr heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik kan de door de rechtbank opgelegde schadevergoedingsmaatregel van € 10.000,= niet betalen."
3.3. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt voorts in dat de raadsman van de verdachte aldaar het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnota.
Deze pleitnota houdt ten aanzien van het in het middel bedoelde verweer het volgende in:
"Schadevergoedingsmaatregel
Vordering dienaangaande afwijzen.
Verkl cl bij politie, eerste aanleg ter zitting en in reclasseringsrapport:
Cl geen bezittingen van enige waarde, alleen schulden (ruim € 10.000).
WAO-uitkering op bijstandsniveau.
Woonlasten (huur) € 529.
-> Iedere draagkracht ontbreekt welke situatie in de (nabije) toekomst niet zal veranderen.
Opleggen maatregel art. 36f Sr niet in overeenstemming met het doel en de strekking van de maatregel.
Doel maatregel: stimulans om aan betalingsverplichting te voldoen: herstel van de rechtmatige toestand en geen leedtoevoeging (TK 1989-1990, 21345, nr. 3 MvT).
Ondergaan maatregel bevrijdt niet van betalingsverplichting.
In dit geval zal oplegging van maatregel niet alleen beoogde doel niet kunnen bereiken maar zal tevens slechts leedtoevoeging met zich meebrengen.
Rb: straf netto te ondergaan: 16 maanden en 200 dagen vervangende hechtenis: een forse sanctie (lees: straf) bovenop de straf, welke sanctie ten uitvoer zal worden gelegd nadat cl in vrijheid zal zijn gesteld.
Naar letter van de wet is vordering ex art. 36f Sr voor toewijzing vatbaar, maar bij het ontbreken van draagkracht zal het met de oplegging van de maat-regel beoogde doel niet worden bereikt en zal de maatregel slechts leedtoevoegend werken, hetgeen de wetgever juist niet voor ogen stond. Dat er ruimte bestaat om het ontbreken van draagkracht mee te laten wegen blijkt uit HR 20 juni 2000, NJ 2000, 634."
3.4. De bestreden uitspraak houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Vordering tot schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 25.000,=, als voorschot voor immateriële schade en € 720,60 voor materiële schade ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep voor wat betreft de immateriële schade toegewezen tot een bedrag van € 10.000,=. De benadeelde heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat na te melden bedrag als voorschot terzake immateriële schade dient te worden toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden, nu niet valt in te zien dat verdachte in de toekomst niet in staat zou zijn voldoende verdiencapaciteit te bereiken.
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
De aan [benadeelde partij 1] toegebrachte schade. Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van € 10.000,00 (tienduizend euro).
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], in haar vordering voor het
overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 200 (twee-honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."
3.5. Ingevolge het tweede lid van art. 36f Sr kan de rechter de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De draagkracht van de verdachte speelt bij de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol (vgl. HR 20 juni 2000, LJN AA6246, NJ 2000, 634). In geval van oplegging van de maatregel bepaalt de rechter de vervangende hechtenis (art. 36f, zesde lid, Sr).
3.6. Niettemin kan het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De nadere memorie van antwoord aan de Eerste Kamer bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot opneming van onder meer art. 36f in het Wetboek van Strafrecht, houdt dienaangaande het volgende in:
"De vraag van deze leden of de rechter er verstandig aan doet de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen als er ernstig rekening moet worden gehouden met de kans dat de verdachte de schade niet zal kunnen vergoeden en vervangende hechtenis zal moeten worden toegepast, laat zich niet in abstracto verwoorden. De rechter zal hierover in concreto met inachtneming van de omstandigheden van het geval moeten beslissen."
(Kamerstukken I 1992-1993, 21 345, nr. 36b, p. 2)
3.7. Met de in het middel bedoelde overweging, inhoudende dat niet valt in te zien dat de verdachte in de toekomst niet in staat zou zijn voldoende verdiencapaciteit te bereiken, heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht geen aanleiding te zien het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten. Dat niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigende oordeel is evenmin onbegrijpelijk in aanmerking genomen hetgeen het Hof omtrent verdachtes draagkracht heeft overwogen.
3.8. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 19 juni 2007.