Home

Hoge Raad, 03-07-2007, BA3133, 02378/06

Hoge Raad, 03-07-2007, BA3133, 02378/06

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 juli 2007
Datum publicatie
5 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA3133
Formele relaties
Zaaknummer
02378/06

Inhoudsindicatie

Strafmotivering. De overwegingen van het Hof moeten worden begrepen dat het Hof, in navolging van de Pr, van oordeel is dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. Hetgeen door verdachte en zijn raadsman is aangevoerd – de in eerste aanleg opgelegde straf is te zwaar en verzoek omzetting onvoorwaardelijke gevangenisstraf in een taakstraf -, noopte het Hof niet tot een nadere motivering. De strafmotivering voldoet daarom aan de o.g.v. art. 359.6 Sv te stellen eisen.

Uitspraak

3 juli 2007

Strafkamer

nr. 02378/06

SY/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 november 2005, nummer 22/007024-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 16 november 2004 - de verdachte ter zake van onder 1. "enig feit verzwijgen met het oogmerk om aldus voor zichzelf bijstand of hogere bijstand te verkrijgen dan wel te behouden, meermalen gepleegd" en onder 2. "in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.T.C.M. Crepin, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen wat betreft de strafoplegging en de zaak terug zal wijzen naar het Hof teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.

3.2. De verdachte heeft op 9 november 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 23 augustus 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv niet, althans onvoldoende, de bijzondere redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.

4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:

"De verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.

De verdachte geeft op de straf te zwaar te achten. In aanvulling op hetgeen de verdachte heeft gezegd, deelt de raadsman mede dat het hoger beroep is ingesteld om het hof te verzoeken de onvoorwaardelijke gevangenisstraf - zoals deze is opgelegd in eerste aanleg - om te zetten in een werkstraf.

(...)

De raadsman voert het woord tot verdediging."

4.3. Het Hof heeft de oplegging van de hiervoor onder 1 vermelde straf als volgt gemotiveerd:

"Strafmotivering

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft geruime tijd via uitzendbureaus gewerkt, terwijl hij op dat moment een uitkering genoot in het kader van de Algemene Bijstandswet. De verdachte heeft gedurende de bewezenverklaarde (aanmerkelijke) periodes tegenover de dienst sociale zaken en werkgelegenheid te Rotterdam relevante gegevens verzwegen. Daardoor is deze instelling niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen waarop verdachte recht heeft en is ten onrechte een aanzienlijk bedrag aan uitkeringsgelden aan de verdachte uitgekeerd. De verdachte heeft door aldus te handelen misbruik gemaakt van het sociale stelsel en de betrokken instantie benadeeld.

Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 september 2005, eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.

Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt."

4.4. De overwegingen van het Hof moeten aldus worden begrepen dat het Hof, in navolging van de Politierechter, van oordeel is dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. Hetgeen door de verdachte en zijn raadsman is aangevoerd, zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven, noopte het Hof niet tot een nadere motivering. De strafmotivering voldoet daarom aan de op grond van art. 359, zesde lid, Sv te stellen eisen.

4.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 3 juli 2007.