Home

Hoge Raad, 03-07-2007, BA4994, 02012/06

Hoge Raad, 03-07-2007, BA4994, 02012/06

Gegevens

Inhoudsindicatie

1. Het in de gelegenheid stellen van verdachte om te reageren op hetgeen de rechter heeft waargenomen. 2. Eigen waarneming rechter wettig bewijsmiddel. 3. Strafmotivering. Ad 1. De klacht dat het Hof verdachte niet in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op hetgeen het Hof heeft waargenomen op de getoonde videobeelden mist feitelijke grondslag, nu verdachte direct na de waarneming door het Hof in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren en verdachte die gelegenheid voorts heeft gehad bij pleidooi en het laatste woord. Ad 2. O.g.v. art. 339 jo. art. 340 Sv is de eigen waarneming van de rechter welke bij het onderzoek ttz door hem persoonlijk is geschied een wettig bewijsmiddel. De opvatting dat de bewezenverklaring niet in overwegende mate mag steunen op een dergelijke eigen waarneming vindt geen steun in het recht. Ad 3. De overwegingen van het Hof moeten worden begrepen dat het Hof van oordeel is dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. De strafmotivering voldoet daarom aan de o.g.v. art. 359.5 en 359.6 Sv te stellen eisen.

Uitspraak

3 juli 2007

Strafkamer

nr. 02012/06

EC/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 mei 2006, nummer 23/005123-05, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 23 september 2005 - de verdachte ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel klaagt dat het Hof onder meer art. 6 EVRM heeft geschonden door de verdachte niet in de gelegenheid te stellen te reageren op hetgeen het Hof waarnam van de op de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde videobeelden.

3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:

"De verdachte, door de voorzitter met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering ondervraagd, verklaart -zakelijk weergegeven-:

(In de zittingszaal wordt de CD-rom, inhoudende de beelden van het openlijk geweld gepleegd op 28 mei 2005 op de Zeedijk te Amsterdam tussen 02:32 uur en 02:38 uur, meermalen - gedeelten ook vertraagd - afgespeeld.)

Op de beelden die mij getoond worden van het gebeuren op 28 mei 2005 op de Zeedijk te Amsterdam herken ik mijzelf als de persoon gekleed in een donkere broek en lichtgekleurd shirt. Mijn broer herken ik eveneens. Hij is geheel in het donker gekleed en [slachtoffer 1] is degene die gekleed is in een korte broek.

Mijn broer is in gevecht met [slachtoffer 1]. Ik heb [slachtoffer 1] geduwd.

Ik zie de beelden op de CD-rom. Ik sla, stomp of trap hem niet. Het enige wat ik doe is [slachtoffer 1] en mijn broer [medeverdachte 1] uit elkaar halen. Daarbij duw ik tegen [slachtoffer 1].

Het hof neemt het volgende waar.

Te zien zijn beelden van de Zeedijk. Het is donker, maar door de aanwezige verlichting is er toch goed zicht. Er zijn mensen op straat, automobilisten en fietsers komen en gaan. Er wordt door de camera ingezoomd (ongeveer vanaf 2.35.32 uur). Te zien is (onder meer) dat drie mannen op straat staan, voor een aankomende auto. De auto kan hierdoor aanvankelijk niet doorrijden. Het betreft een persoon in een korte broek (blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 mei 2006 is deze persoon [slachtoffer 1]). Bij deze [slachtoffer 1] gaan twee mannen staan, de een in het donker gekleed (blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 mei 2006 is dit de broer van verdachte, [medeverdachte 1]) en de ander gekleed in een donkere pantalon met een wit shirt (blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 mei 2006 is dit verdachte zelf) (2:36:00 uur). Beide broers staan voor [slachtoffer 1], praten kennelijk met hem en gebaren naar hem. Wanneer hij een paar stappen wegloopt, lopen zij achter hem aan. Te zien is dat diverse omstanders naar hen kijken (2:36:23 uur). [Medeverdachte 1] maakt slaande bewegingen naar [slachtoffer 1] en raakt hem op zijn hoofd, ter hoogte van het oor. [Slachtoffer 1] deinst achteruit. Beide broers lopen achter hem aan. Verdachte maakt een slaande beweging naar [slachtoffer 1] (2:36:39 uur). Beide broers maken slaande bewegingen in de richting van [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 1] wordt door hen vastgepakt en gehouden, en geduwd (vanaf 2:36:40 uur). Verdachte maakt hierbij een slaande beweging met zijn elleboog in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1]. Te zien is dat hij [slachtoffer 1] hierbij tegen het hoofd raakt (2:36:47 uur). [Medeverdachte 1] houdt [slachtoffer 1] vast, verdachte maakt nogmaals een slaande beweging. Verdachte pakt [slachtoffer 1] vast en maakt tot tweemaal toe, kennelijk met kracht, een schoppende beweging met zijn knie (een "knietje") tegen het lichaam van [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 1] wordt vastgehouden en beiden maken slaande bewegingen in de richting van [slachtoffer 1], waarbij [slachtoffer 1] ook wordt geraakt (ongeveer 2:36:54 uur). [Medeverdachte 1] slaat [slachtoffer 1] tegen het hoofd, waarna [slachtoffer 1] onmiddellijk op de grond valt (2:37:03 uur). Terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt, maakt [medeverdachte 1] een schoppende beweging in de richting van [slachtoffer 1], waarbij hij hem tegen het hoofd raakt (2:37:08). Meermalen is te zien dat diverse omstanders naar het incident kijken.

De verdachte verklaart voorts -zakelijk weergegeven-:

Ik blijf erbij dat ik [slachtoffer 1] niet aanraak. Ik sla, stomp of trap hem dus niet. Ik probeer alleens [slachtoffer 1] en mijn broer [medeverdachte 1] uit elkaar te halen en daarbij duw ik tegen [slachtoffer 1].

Ik hoor de voorzitter zeggen dat ik ter zitting in eerste aanleg heb verklaard dat er op 28 mei 2005 op de Zeedijk te Amsterdam tussen [slachtoffer 1], mijn broer [medeverdachte 1] en mij een vechtpartij is ontstaan en dat ik slaande en schoppende bewegingen naar [slachtoffer 1] heb gemaakt. Ik zeg u dat ik dat helemaal niet heb verklaard.

De raadsman deelt mede dat hij de zojuist door de voorzitter voorgehouden passage niet kent en dat in het hem ter beschikking staande afschrift van het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg bladzijde 2 ontbreekt.

De ontbrekende bladzijde wordt aan de raadsman ter hand gesteld waarna het hof het onderzoek ter terechtzitting op verzoek van de raadsman onderbreekt, om de raadsman en verdachte in de gelegenheid te stellen van de inhoud hiervan kennis te nemen.

Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de raadsman mede dat de verdediging blijft bij het verzoek tot het horen van [slachtoffer 1] als getuige.

De voor het hof verschenen getuige doet op vragen van de voorzitter opgave omtrent naam, voornamen, geboortedatum, woon- of verblijfplaats en beroep zoals hieronder is vermeld, verklaart geen bloed- of aanverwant van de verdachte te zijn en legt vervolgens op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de belofte af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, alles voorzover hieronder niet anders is vermeld.

De getuige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats], van beroep autoschadehersteller, verklaart -zakelijk weergegeven-:

Ik had op 28 mei 2005 een akkevietje op de Zeedijk in Amsterdam. Met de hier aanwezige verdachte heb ik niets gehad.

(In de zittingszaal wordt de CD-rom, inhoudende de beelden van het openlijk geweld gepleegd op 28 mei 2005 op de Zeedijk te Amsterdam tussen 02:32 uur en 02:38 uur meermalen - gedeelten ook vertraagd - afgespeeld.)

De getuige verklaart voorts -zakelijk weergegeven-:

Op de mij getoonde beelden herken ik mezelf, gekleed in een wit shirt met korte broek, en [medeverdachte 1], geheel in het donker gekleed. De persoon gekleed in een donkere broek en wit shirt herken ik niet. Ik zie op de getoonde beelden de man gekleed in donkere broek en wit shirt op mij afkomen. Ik zie dat deze man slaat. Ik zie niet op de beelden dat ik terug deins voor de man met het witte shirt. Ik zie ook niet dat mijn hoofd terug deinst voor een elleboog van die man.

Er werd steeds getrokken en geduwd. Er kwamen veel mensen bij want het was druk op straat. Ik denk dat ik uiteindelijk door ongeveer vijf personen ben lastiggevallen. Ik ben niet mishandeld door de hier aanwezige verdachte. Ik had behoorlijk wat letsel, onder andere twee blauwe ogen en een gebroken neus of zo.

Ik kreeg ruzie met [medeverdachte 1] omdat hij mij de toegang tot het café ontzegde omdat de zaak volgens hem al gesloten was. Ik heb dat kennelijk niet goed begrepen op dat moment en ik ben agressief geworden. Toen is de vechtpartij ontstaan. Ik had flink gedronken.

Na de vechtpartij ben ik naar huis gegaan. De volgende dag kwam de politie bij mij. Ik heb de agenten toen gezegd dat ik geen aangifte wilde doen. Ik had namelijk geen zin in gedoe. Ik wilde ook geen foto's laten maken van mijn letsel. Ik heb zelf ook wel eens gevochten. Ik was er klaar mee. Misschien was ik op dat moment wel bang om aangifte te doen maar later, de volgende dag of zo, was ik niet meer bang. Ongeveer drie maanden geleden heeft verdachte mij gevraagd een getuigenis in zijn zaak af te leggen. Omdat ik verdachte ook weer een kans gun ben ik hier vandaag om een verklaring af te leggen.

De voorzitter heeft, nadat hij de getuige heeft ondervraagd, aan de raadsheren en de advocaat-generaal de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen aan de getuige, en aan de verdachte en de raadsman de gelegenheid die getuige te ondervragen en naar aanleiding daarvan tegen zijn verklaring in te brengen wat tot verdediging kan dienen.

Met toestemming van de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadsman vergunt het hof de getuige zich te verwijderen uit de zittingzaal.

De advocaat-generaal voert het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over. Hij vordert oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest.

De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging.

Aan de verdachte en de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken."

3.3. De klacht dat het Hof de verdachte niet in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op hetgeen het Hof heeft waargenomen op de getoonde videobeelden mist feitelijke grondslag, nu de verdachte blijkens hetgeen hiervoor onder 3.2 is weergegeven direct na de waarneming door het Hof in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren en de verdachte die gelegenheid voorts heeft gehad bij pleidooi en het laatste woord.

3.4. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel klaagt dat art. 6 EVRM, in het bijzonder het recht op berechting door een onpartijdige rechter, is geschonden, nu het bewijs vrijwel uitsluitend steunt op de door het Hof gegeven interpretatie van de door Hof ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen videobeelden.

4.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 28 mei 2005 te Amsterdam met een ander, op de openbare weg, de Zeedijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit

- het bij die [slachtoffer 1] gaan staan en het achter die [slachtoffer 1] aan lopen en

- het vasthouden van die [slachtoffer 1] en het duwen van die [slachtoffer 1] en

- het meermalen geven van een trap met de knie ("knietje") tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en

- gedeeltelijk terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, het stompen en trappen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1], waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en getrapt."

4.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:

"Op de beelden die mij getoond worden van het gebeuren op 28 mei 2005 op de Zeedijk te Amsterdam herken ik mijzelf als de persoon gekleed in een donkere broek en lichtgekleurd shirt. Mijn broer herken ik eveneens. Hij is geheel in het donker gekleed en [slachtoffer 1] is degene die gekleed is in een korte broek.

Mijn broer is in gevecht met [slachtoffer 1]. Ik heb [slachtoffer 1] geduwd."

b. de eigen waarneming van het Hof op grond van de zich in het dossier bevindende en ter terechtzitting in hoger beroep getoonde CD-rom:

"Het hof neemt het volgende waar.

Te zien zijn beelden van de Zeedijk. Het is donker, maar door de aanwezige verlichting is er toch goed zicht. Er zijn mensen op straat, automobilisten en fietsers komen en gaan. Er wordt door de camera ingezoomd (ongeveer vanaf 2.35.32 uur). Te zien is (onder meer) dat drie mannen op straat staan, voor een aankomende auto. De auto kan hierdoor aanvankelijk niet doorrijden. Het betreft een persoon in een korte broek (blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 mei 2006 is deze persoon [slachtoffer 1]). Bij deze [slachtoffer 1] gaan twee mannen staan, de een in het donker gekleed (blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 mei 2006 is dit de broer van verdachte, [medeverdachte 1]) en de ander gekleed in een donkere pantalon met een wit shirt (blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 mei 2006 is dit verdachte zelf) (2:36:00 uur). Beide broers staan voor [slachtoffer 1], praten kennelijk met hem en gebaren naar hem. Wanneer hij een paar stappen wegloopt, lopen zij achter hem aan. Te zien is dat diverse omstanders naar hen kijken (2:36:23 uur). [Medeverdachte 1] maakt slaande bewegingen naar [slachtoffer 1] en raakt hem op zijn hoofd, ter hoogte van het oor. [Slachtoffer 1] deinst achteruit. Beide broers lopen achter hem aan. Verdachte maakt een slaande beweging naar [slachtoffer 1] (2:36:39 uur). Beide broers maken slaande bewegingen in de richting van [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 1] wordt door hen vastgepakt en gehouden, en geduwd (vanaf 2:36:40 uur). Verdachte maakt hierbij een slaande beweging met zijn elleboog in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1]. Te zien is dat hij [slachtoffer 1] hierbij tegen het hoofd raakt (2:36:47 uur). [Medeverdachte 1] houdt [slachtoffer 1] vast, verdachte maakt nogmaals een slaande beweging. Verdachte pakt [slachtoffer 1] vast en maakt tot tweemaal toe, kennelijk met kracht, een schoppende beweging met zijn knie (een "knietje") tegen het lichaam van [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 1] wordt vastgehouden en beiden maken slaande bewegingen in de richting van [slachtoffer 1], waarbij [slachtoffer 1] ook wordt geraakt (ongeveer 2:36:54 uur). [Medeverdachte 1] slaat [slachtoffer 1] tegen het hoofd, waarna [slachtoffer 1] onmiddellijk op de grond valt (2:37:03 uur). Terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt, maakt [medeverdachte 1] een schoppende beweging in de richting van [slachtoffer 1], waarbij hij hem tegen het hoofd raakt (2:37:08). Meermalen is te zien dat diverse omstanders naar het incident kijken."

4.4. Op grond van art. 339 in verbinding met art. 340 Sv is de eigen waarneming van de rechter welke bij het onderzoek ter terechtzitting door hem persoonlijk is geschied een wettig bewijsmiddel. De aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat de bewezenverklaring niet in overwegende mate mag steunen op een dergelijke eigen waarneming vindt geen steun in het recht.

4.5. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

5. Beoordeling van het derde middel

5.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende heeft gemotiveerd.

5.2. Het Hof heeft de oplegging van de hiervoor onder 1 vermelde straf als volgt gemotiveerd:

"De rechtbank te Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte en zijn broer zijn op de openbare weg in gevecht geraakt met het slachtoffer nadat deze, naar zijn zeggen, niet in het café waar verdachte kastelein was naar binnen mocht.

Verdachte en zijn broer hebben het slachtoffer meermalen geschopt en geslagen. Door dit geweld heeft (de Hoge Raad leest: het slachtoffer) letsel bekomen en pijn ondervonden. Feiten als de onderhavige versterken gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.

Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte geen enkel inzicht heeft in en verantwoordelijkheid neemt voor zijn aandeel in de vechtpartij, welke te zien is op een CD-rom die is afgespeeld ter zitting van 12 mei 2006.

Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 maart 2006 is verdachte eerder ter zake van onder meer geweldsmisdrijven veroordeeld.

Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden."

5.3. De overwegingen van het Hof moeten aldus worden begrepen dat het Hof van oordeel is dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. De strafmotivering voldoet daarom aan de op grond van art. 359, vijfde en zesde lid, Sv te stellen eisen.

5.4. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

6. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

7. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 3 juli 2007.