Home

Hoge Raad, 26-10-2007, BA6760, C06/155HR

Hoge Raad, 26-10-2007, BA6760, C06/155HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 oktober 2007
Datum publicatie
26 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA6760
Formele relaties
Zaaknummer
C06/155HR

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Vordering werknemer tot betaling loonsuppletie ingevolge algemeen verbindend verklaarde CAO; toepasselijkheid CAO, recht in de zin art. 79 RO, uitleg.

Uitspraak

26 oktober 2007

Eerste Kamer

Nr. C06/155HR

RM/MK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiseres],

wonende te [woonplaats],

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. J. Groen,

t e g e n

[Verweerster],

gevestigd te [vestigingsplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].

1. Het geding in feitelijke instanties

[Eiseres] heeft [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam, sector kanton, en - na wijziging van eis - gevorderd [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 3.391,10 met de wettelijke verhoging en rente, zijnde achterstallige salarisbetalingen ad 30% over de maanden januari tot en met maart 2001 en het volledige salaris over de maand april 2001.

[Verweerster] heeft de vordering bestreden.

De kantonrechter heeft bij eindvonnis van 12 juli 2002 de vordering toegewezen.

Tegen dit vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Bij tussenarrest van 16 juli 2004 heeft het hof [verweerster] in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting te geven als bedoeld in rov. 3.2 en 3.6. Hierna heeft het hof bij tussenarrest van 22 juli 2005 een comparitie van partijen gelast, welke comparitie op 27 september 2005 heeft plaatsgevonden. Bij eindarrest van 24 februari 2006 heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiseres] afgewezen.

Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen [verweerster] is verstek verleend.

De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, met beslissingen omtrent de verdere behandeling en omtrent de kosten als gebruikelijk.

De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 20 juni 2007 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [Eiseres] is van 1 oktober 2000 tot 1 oktober 2001 bij [verweerster] in dienst geweest als administratief medewerkster.

(ii) Op 22 december 2000 is zij volledig arbeidsongeschikt geraakt. Deze arbeidsongeschiktheid heeft geduurd tot 1 oktober 2001.

(iii) Vanaf 23 december 2000 tot en met maart 2001 is aan [eiseres] op basis van de CAO voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen 70% van haar salaris betaald.

(iv) Over de maand april 2001 heeft [eiseres] geen salaris ontvangen.

3.2 [Eiseres] heeft betaling gevorderd van een suppletie (30%) op het haar betaalde salaris over de maanden januari tot en met maart 2001. Voorts heeft zij betaling gevorderd van het volledige salaris over de maand april 2001. Aan haar vordering met betrekking tot de loonsuppletie heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat zij op grond van de Tuinbouw-CAO recht heeft op betaling van 100% van haar salaris. Volgens [eiseres] is binnen het bedrijf van [verweerster] sprake van substantiële kweekwerkzaamheden en is derhalve de Tuinbouw-CAO van toepassing. [Verweerster] heeft als verweer gevoerd dat haar bedrijf is te classificeren als groothandel/kleinhandel in waterplanten en dat de in het bedrijf verrichte kweekwerkzaamheden (nagenoeg) nihil zijn en dat daarom de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde CAO de arbeidsovereenkomst beheerst heeft.

De kantonrechter heeft [eiseres] in het gelijk gesteld en heeft daartoe overwogen dat 70% van het loon over april 2001 zonder meer toewijsbaar is en dat [eiseres] ook terecht aanspraak maakt op de loonsuppletie van 30% over de periode tot en met april 2001. Naar het oordeel van de kantonrechter was op het bedrijf van [verweerster] sprake van substantiële kweekwerkzaamheden, zodat de Tuinbouw-CAO op de arbeidsovereenkomst van partijen van toepassing is.

Het hof heeft het vonnis vernietigd. Het heeft daartoe in zijn eindarrest onder meer het volgende overwogen:

"4.1. (...) Het afwijkende van een groothandel in waterplanten ten opzichte van een groothandel in bijvoorbeeld sportartikelen is dat sportartikelen tijdens de aanwezigheid in de opslagplaatsen van de groothandel geen onderhoud behoeven. Dat is bij waterplanten wel het geval. De planten behoeven niet alleen onderhoud om ze in goede conditie te behouden. Ze lopen ook uit en worden groter tijdens het verblijf bij de groothandel. Dat [verweerster] dat uitlopen en groeien van de planten benut door uitlopers van de wortelstokken af te snijden en als zelfstandige plantjes op te potten en de stekken van te groot geworden aquariumplanten afsnijdt en ook oppot, is vanuit bedrijfsmatig oogpunt vanzelfsprekend. Deze handelingen zouden als kwekershandelingen kunnen worden aangemerkt, maar daarmee is niet gezegd dat sprake is van kwekersactiviteiten. (...)

4.2. Het hof acht het in de winter plaatsen van droge wortelstokken zonder wortels en stengels in zogenaamde watertafels, die in het voorjaar uitlopen en dan de verkoop ingaan, evenmin behorend tot de categorie kwekersactiviteiten. Een groothandel behoort over behoorlijke voorraden planten te beschikken om zijn afnemers in voldoende mate te kunnen voorzien. In geval van seizoenplanten zoals waterlelies dient een groothandel in het seizoen, voorjaar en zomer, er zeker van te zijn dat die planten in voldoende aantallen voorradig zijn zonder dat hij daarvoor afhankelijk is van hetgeen door de verschillende kwekers in de drukte van het seizoen áán de groothandel kan worden geleverd. Het aanleggen van een voorraad in de winterperiode is noodzakelijk om er zeker van te zijn dat er voldoende planten op voorraad zijn. Dat die planten zich ontwikkelen en uitgroeien en daarvoor onderhoud behoeven is evident. Dat onderhoud is daarmee echter niet aan te merken als een kwekersactiviteit.

(...)

5. Op grond van het bovenstaande komt het hof tot het oordeel dat de door [eiseres] als kwekersactiviteiten aangemerkte handelingen niet als zodanig zijn te beschouwen, zodat [verweerster] niet een onderneming is waarin uitsluitend of in hoofdzaak de (pot)plantenteelt wordt uitgeoefend. (...)"

3.3 Het gaat in deze zaak om de vraag of op de arbeidsovereenkomst tussen partijen de Tuinbouw-CAO van toepassing is. Meer in het bijzonder gaat het om de uitleg van art. 1 lid 1 onder 1e van de destijds geldende Tuinbouw-CAO. Deze bepaling, door het hof weergegeven in rov. 3.4 van zijn eerste tussenarrest, heeft betrekking op de werkingssfeer van de CAO en houdt het volgende in:

"Tuinbouwonderneming: een onderneming, waarin de groenteteelt, de plantenteelt, de bloementeelt, de potplantenteelt (...), uitsluitend of in hoofdzaak worden uitgeoefend."

3.4 Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat de destijds geldende Tuinbouw-CAO recht is in de zin van art. 79 RO. Derhalve moet onderzocht worden of het hof een juiste uitleg heeft gegeven aan de hiervoor genoemde CAO-bepaling. Het hof heeft in rov. 4.1 en 4.2 (hiervoor weergegeven) de in het bedrijf van [verweerster] verrichte werkzaamheden beschreven en heeft geoordeeld dat deze niet als kwekersactiviteiten kunnen worden beschouwd. Het heeft voor dit oordeel beslissend geacht dat het bij het bedrijf van [verweerster] gaat om een groothandel, en dat de werkzaamheden met betrekking tot de planten (slechts) worden verricht in het kader van het noodzakelijke onderhoud van de planten en met het oog op het aanleggen van een voorraad. Dit oordeel van het hof is onjuist. Niet valt in te zien dat een onderneming die werkzaamheden verricht die naar normaal spraakgebruik aangemerkt moeten worden als kwekersactiviteiten (met welke term het hof blijkens de hiervoor weergegeven rov. 5 doelt op de in de CAO genoemde teelt van (pot)planten, en die het hof blijkens rov. 4.1 als kwekershandelingen betitelt), onder de zich hier voordoende, door het hof vermelde omstandigheden niet als een onderneming moet worden beschouwd die (pot)plantenteelt uitoefent.

Het middel, dat hierop gerichte klachten bevat, is dus terecht voorgesteld.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 februari 2006;

verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 2.871,05 in totaal, waarvan € 2.844,80 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier, en € 26,25 te voldoen aan [eiseres].

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 oktober 2007.