Home

Hoge Raad, 09-11-2007, BA7557, C05/305HR

Hoge Raad, 09-11-2007, BA7557, C05/305HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 november 2007
Datum publicatie
9 november 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA7557
Formele relaties
Zaaknummer
C05/305HR

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkheidsrecht. Bedrijfsfeest in partycentrum dat als gevolg van gedragingen werknemers en hun leidinggevende afbrandt. Schadevordering partycentrum. Risicoaansprakelijkheid werkgever in zo’n geval. Functionele samenhang gedragingen en dienstbetrekking (art. 6:170 BW). Maatstaf, gezichtspunten; begrip leidinggevende. HR doet zaak zelf af.

Uitspraak

9 november 2007

Eerste Kamer

Nr. C05/305HR

RM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [Eiseres 1],

gevestigd te [vestigingsplaats],

2. [Eiser 2],

wonende te [woonplaats],

3. [Eiseres 3],

gevestigd te [vestigingsplaats],

4. GENERALI SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

5. WORKSHOP MIDDEN-NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Amersfoort,

EISERS tot cassatie, verweerders in het incidentele cassatieberoep,

advocaat: mr. M.J. Schenck,

t e g e n

1. [Verweerder 1],

wonende te [woonplaats],

2. [Verweerder 2],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDERS in cassatie,

advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,

3. [Verweerder 3],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidentele cassatieberoep,

advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,

4.a [Verweerder 4a],

(voorzover handelend pro se),

4.b [Verweerster 4b],

(voorzover handelend pro se),

4.c [Verweerder 4c],

allen wonende te [woonplaats],

VERWEERDERS in cassatie,

niet verschenen.

Eisers onder 1 tot en met 3 en 5 zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres 1], [eiser 2], Cultuurtechniek en Workshop, dan wel gezamenlijk ook als [eiser 2] en de vennootschappen. Eiseres onder 4 zal worden aangeduid als Generali. Verweerders zullen hierna ook worden aangeduid als de werknemers.

1. Het geding in feitelijke instanties

[Betrokkene 1], [A] B.V., [B] B.V. en Exploitatiemij Groot Kievitsdal B.V. (hierna gezamenlijk te noemen: [betrokkene] c.s.) hebben in hun hoedanigheid van eigenaar en/of exploitant van Restaurant/Partycentrum Groot Kievits (hierna: Groot Kievitsdal) [eiser 2], de vennootschappen en de werknemers in twee afzonderlijke gedingen gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht. [Betrokkene] c.s. hebben daarbij gevorderd, kort gezegd, gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden ten gevolge van de brand die op 28 februari 1998 in het horecacomplex van Groot Kievitsdal heeft gewoed.

[Eiser 2] en de vennootschappen hebben hierop [verweerder 1], [verweerder 4a] en [verweerder 3] in vrijwaring opgeroepen en gevorderd, kort gezegd, laatstgenoemden te veroordelen aan hen te voldoen al hetgeen zij op grond van een veroordeling in de hoofdzaken aan [betrokkene] c.s. moeten voldoen.

De werknemers hebben op hun beurt [eiser 2], de vennootschappen en Generali in vrijwaring opgeroepen en gevorderd, kort gezegd, dezen te veroordelen aan de werknemers te vergoeden al hetgeen zij in de hoofdzaak aan [betrokkene] c.s. moeten voldoen.

De rechtbank heeft zowel de hoofdzaken als de vrijwaringszaken gevoegd behandeld. Na een comparitie van partijen heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 29 mei 2002 - voor zover in cassatie van belang - in de hoofdzaken de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een nadere conclusie en in alle vrijwaringszaken, met uitzondering van die welke door [verweerder 3] aanhangig is gemaakt, de zaken aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de "andere rechtsgronden" als bedoeld in het vonnis. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat tegen haar tussenvonnis tussentijds hoger beroep openstond.

Tegen dit tussenvonnis hebben de werknemers afzonderlijk hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.

Bij tussenarrest van 13 maart 2003 heeft het hof de zaken, met uitzondering van het hoger beroep van [verweerder 1], gevoegd. Na verder processueel debat heeft het hof bij eindarrest van 21 juli 2005 - voor zover in cassatie van belang - in alle zaken het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de onder 5.2 gegeven beslissing vernietigd, het vonnis voor het overige bekrachtigd en de zaken teruggewezen naar de rechtbank te Utrecht ter verdere afdoening. Het hof heeft voorts bepaald dat tussentijds beroep in cassatie van zijn eindarrest openstond.

Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser 2], de vennootschappen en Generali beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder 3] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord, tevens houdende incidenteel cassatieberoep, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

[Verweerder 1], [verweerder 2] en [verweerder 3] hebben geconcludeerd tot verwerping van het principaal beroep.

[Eiser 2], de vennootschappen en Generali hebben geconcludeerd tot verwerping van het door [verweerder 3] ingestelde incidenteel cassatieberoep, maar hebben zich bij schriftelijke toelichting alsnog gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.

Tegen [verweerder 4a] is verstek verleend.

De zaak is voor de verschenen partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt in het principale cassatieberoep tot verwerping en in het incidentele cassatieberoep tot vernietiging, met veroordeling van de incidenteel verweerders in de kosten, en met verdere afdoening zoals aangegeven in de conclusie onder 49 en 50.

De advocaat van [eiser 2], de vennootschappen en Generali heeft bij brief van 29 juni 2007 op de conclusie gereageerd.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [Eiser 2] is directeur/grootaandeelhouder van [eiseres 1]. [Eiseres 1] voert de directie over Cultuurtechniek en Workshop. [Eiser 2] geeft feitelijk leiding aan de bedrijven die deze vennootschappen exploiteren. Generali is aansprakelijkheidsverzekeraar van de vennootschappen.

(ii) [Verweerder 1], [verweerder 2], [verweerder 3] en [verweerder 4a], de werknemers, waren op 28 februari 1998 allen in dienst van Cultuurtechniek of Workshop.

(iii) Op 28 februari 1998 heeft in het partycentrum Groot Kievitsdal in Baarn een feest plaatsgevonden waarbij 21 personen aanwezig waren, namelijk [eiser 2] alsmede werknemers van Cultuurtechniek en Workshop met hun partners. Eerst heeft het gezelschap gebowld. Daarna werd in een van de zalen van Groot Kievitsdal gebarbecued. Bij een gasgestookte barbecue met daarboven een afzuigkap waren vijf tafels geplaatst met daarop onder andere olielampjes gevuld met lampolie. Aan de middelste tafel zaten onder meer [verweerder 3], [verweerder 4a], [verweerder 2] en [eiser 2].

(iv) Na de maaltijd hebben twee of meer personen, onder wie [verweerder 4a] en [verweerder 1], lampolie op het nog hete barbecuerooster gegooid, hetgeen vlammen veroorzaakte. Direct daarna is brand ontstaan waardoor het restaurantgedeelte met de inpandige keuken van Groot Kievitsdal totaal is afgebrand, het daarnaast gelegen partycentrum met de daaronder gelegen kelder gedeeltelijk is afgebrand en de rest van het restaurant zware rook- en waterschade heeft opgelopen. De verzekeraars van Groot Kievitsdal hebben de eigenaren/exploitanten terzake in totaal ƒ 5.846.591,52 uitgekeerd.

3.2 De eigenaren/exploitanten van Groot Kievitsdal hebben vergoeding van de schade, voor zover deze niet door hun brandverzekeraar werd gedekt, gevorderd van [eiser 2], de vennootschappen en de werknemers. Deze vordering heeft aanleiding gegeven tot een groot aantal vrijwaringszaken. Tijdens een door de rechtbank in alle zaken gehouden comparitie is overeengekomen het processuele debat vooralsnog te beperken tot de vraag of de respectieve werkgevers van de werknemers aansprakelijk zijn voor de schade op de voet van art. 6:170 BW, veronderstellenderwijs aangenomen dat de schade het gevolg is van een fout van (één of meer van) de werknemers. De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord omdat naar haar oordeel onvoldoende verband bestond tussen het werknemerschap van de werknemers en de gebeurtenis die de oorzaak van de schade was. Het hof heeft hierover op de volgende gronden anders geoordeeld.

Het feest was georganiseerd door Cultuurtechniek, kennelijk mede namens Workshop. De reservering was gedaan op de naam "[eiser 2]". Het ging om een jaarlijks bedrijfsuitje waarvoor alle werknemers waren uitgenodigd. De kosten waren geheel voor rekening van de organisator. De deelnemers hadden meer dan gemiddeld alcoholhoudende drank gedronken en waren luidruchtig. Degenen die aan de middelste tafel zaten, onder wie ook [eiser 2] zelf, juinden elkaar op olie op de barbecue te gooien (rov. 2.10). De aanwezigheid van de werknemers op het personeelsfeest behoorde niet tot hun taak; evenmin hadden zij opdracht of een morele plicht om daarbij aanwezig te zijn. Noch deze omstandigheden, noch de aanwezigheid van hun partners op het feest of het feit dat het vooral ging om de onderlinge gezelligheid, neemt weg dat het om een door de werkgever georganiseerd feest ging, dat de werknemers daarbij aanwezig waren omdat zij werknemers waren van Cultuurtechniek of Workshop en dat een dergelijk feest kan worden geacht mede in het belang te zijn van de saamhorigheid in het bedrijf en de motivatie van de daar werkzame personen. Daarom is, in weerwil van de eerstgenoemde omstandigheden, een voldoende nauwe band met hun taak als bedoeld in art. 6:170 BW komen vast te staan. Verder is van belang dat [verweerder 1], [verweerder 3] en [verweerder 4a] tegenover de politie over [eiser 2] hebben gesproken als over "mijn baas". [Eiser 2] had dus die avond blijkbaar, als middellijk directeur en feitelijk leidinggevende van Cultuurtechniek en Workshop, ook in hun beleving uit hoofde van het werkgeverschap van die bedrijven een zekere zeggenschap over hen. Daarbij komt dat gelet op de aard van het feest en de uitvoering daarvan alsmede het gezamenlijk optrekken van de feestgangers, alle betrokkenen - Cultuurtechniek en Workshop daaronder begrepen - als een zekere eenheid naar buiten traden, als behorend bij één bedrijf. De eigenaren/exploitanten van Groot Kievitsdal mochten hen ook als zodanig beschouwen. Nu gesteld noch gebleken is dat [eiser 2] heeft getracht te voorkomen dat olie op de barbecue werd gegooid - integendeel, vooralsnog is juist aannemelijk dat [eiser 2] mede daartoe heeft aangezet en daarmee de kans op schade heeft vergroot - is de werkgever van de werknemers uit hoofde van art. 6:170 BW aansprakelijk voor de onderhavige schade, mits komt vast te staan dat deze het gevolg is van een fout van (één of meer van) de werknemers (rov. 2.11).

4. Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1 Het gaat in deze zaak om beantwoording van de vraag of de vennootschappen als werkgevers aansprakelijk zijn voor de schadelijke gevolgen van de hiervoor in 3.1 onder (iv) omschreven gedraging. Ingevolge de door partijen gemaakte processuele afspraken dient daarbij mede tot uitgangspunt dat de schade het gevolg is van een fout van (één of meer van) de werknemers. Verder dient tot uitgangspunt dat [eiser 2] in feite de leiding had over de bedrijven van Cultuurtechniek en Workshop.

4.2.1 Ingevolge art. 6:170 lid 1 BW is degene in wiens dienst de ondergeschikte zijn taak vervult aansprakelijk voor de schade, aan een derde toegebracht door een fout van de ondergeschikte, indien de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot en degene in wiens dienst de ondergeschikte stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen.

4.2.2 Ter beantwoording van de vraag of tussen de fout van de werknemer en de dienstbetrekking een zodanige functionele samenhang bestaat dat de werkgever voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk is, moeten alle terzake dienende omstandigheden van het geval in de beoordeling worden betrokken. In dat verband kunnen van belang zijn het tijdstip waarop en de plaats waar de desbetreffende gedraging is verricht, alsmede de aard van die gedraging en de eventueel door of ingevolge de dienstbetrekking voor het maken van de fout geschapen gelegenheid, dan wel aan de werknemer ter beschikking staande middelen. Maar ook andere omstandigheden kunnen in dit verband van belang zijn.

4.2.3 Zo is weliswaar geen noodzakelijke voorwaarde voor aansprakelijkheid ingevolge de onderhavige wetsbepaling dat aan degene die namens de werkgever zeggenschap had over de desbetreffende gedragingen, een verwijt valt te maken van de fout van de ondergeschikte, maar indien de leidinggevende daarvan wél een verwijt valt te maken, is dat van belang bij de beoordeling van de onderhavige aansprakelijkheidsvraag. Als leidinggevende valt, al naar gelang de omstandigheden van het geval, in dit verband aan te merken degene die formeel of materieel bevoegd was namens de werkgever de vorenbedoelde zeggenschap uit te oefenen.

4.2.4 Voorts kan ook de omstandigheid dat de werknemers en de werkgever(s), ten tijde dat en ter plaatse waar de schade door een of meer van de werknemers is veroorzaakt, als een zekere eenheid naar buiten traden, namelijk als behorend tot één bedrijf, in dit verband van belang zijn, ook al trad die "eenheid" op dat moment niet naar buiten in het kader van de uitoefening van dat bedrijf.

4.3 Op het vorenstaande stuiten de rechtsklachten van de onderdelen 1.1, 2.1, 3.1 en 4.1 af. Daarbij verdient nog opmerking dat onderdeel 1.1 feitelijke grondslag mist voor zover het (onder 2) ervan uitgaat dat (het hof heeft aangenomen dat) de werkgever(s) in het onderhavige geval niet de bevoegdheid had(den) om instructies en/of aanwijzingen te geven ter zake van de gedraging(en) waarin de fout was gelegen. Het hof heeft kennelijk, en zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, aangenomen dat [eiser 2] als (feitelijk) leidinggevende zijn gezag had kunnen aanwenden om de werknemers ervan te weerhouden deze gedragingen te verrichten, ook al werden deze niet verricht in de uitoefening van hun eigenlijke werkzaamheden.

4.4 Onderdeel 1.2 faalt omdat de omstandigheid dat de werknemers geen opdracht of morele plicht hadden bij het onderhavige bedrijfsfeest aanwezig te zijn, niet in de weg behoeft te staan aan aansprakelijkheid van de werkgever op grond van art. 6:170 lid 1. Hetzelfde geldt voor de overige door het onderdeel genoemde omstandigheden.

4.5 Onderdeel 1.3, dat een motiveringsklacht behelst, treft evenmin doel. Het hof heeft zijn oordeel gebaseerd op de omstandigheden dat het om een door de werkgever georganiseerd, gefaciliteerd en betaald feest (bedrijfsuitje) ging, waarbij de werknemers louter aanwezig waren omdat zij werknemers waren van Cultuurtechniek of Workshop, dat de werknemers, Cultuurtechniek en Workshop als een zekere eenheid naar buiten traden en door de eigenaren/exploitanten van Groot Kievitsdal ook als zodanig mochten worden beschouwd, dat een dergelijk feest kan worden geacht mede in het belang te zijn van de saamhorigheid in het bedrijf en de motivatie van de daar werkzame personen, en dat [eiser 2], die in feite de leiding had over de bedrijven van Cultuurtechniek en Workshop, niet heeft getracht te voorkomen dat olie op de barbecue werd gegooid, maar door zijn gedrag juist de kans op schade heeft vergroot. Aldus heeft het hof op goede gronden geoordeeld dat de voor toepassing van art. 6:170 lid 1 noodzakelijke functionele samenhang bestond tussen de dienstbetrekking waarin de werknemers tot hun werkgever(s) stonden en de door hen gemaakte fout, en dat oordeel toereikend gemotiveerd. Dit wordt niet anders doordat

- de onderhavige fout buiten werktijd werd gemaakt op een andere plaats dan waar de werknemers hun taak plachten te verrichten,

- die fout geen verband hield met de bedrijfsuitoefening van de werkgever(s) en

- deze ook niet werd gemaakt met gebruikmaking van zaken of middelen die aan de werknemers uit hoofde van de vervulling van hun taak ter beschikking waren gesteld.

4.6 De in de overige onderdelen aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

5.1 Het uitsluitend door [verweerder 3] aangevoerde middel betoogt terecht dat het hof klaarblijkelijk over het hoofd heeft gezien dat [verweerder 3] in hoger beroep met grief I, kort gezegd, naar voren heeft gebracht dat [eiser 2] jegens hem (ook) op de voet van art. 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die hij zal lijden als de tegen hem ingestelde regresvordering slaagt. In zoverre gaat het oordeel van het hof mank aan een motiveringsgebrek dat tot vernietiging van zijn arrest moet leiden.

5.2 De Hoge Raad kan in zoverre zelf de zaak afdoen. De grief slaagt omdat, daargelaten of [verweerder 3] de onderhavige grondslag voor zijn vordering in eerste aanleg voldoende duidelijk naar voren had gebracht, het hoger beroep ook kan dienen om eigen misslagen die in eerste aanleg zijn gemaakt, te herstellen. De rechtbank waarnaar het hof de zaak heeft teruggewezen, zal dus - indien daartoe aanleiding zal blijken te bestaan - de vordering van [verweerder 3] mede op deze grondslag moeten beoordelen.

5.3 [Eiser 2], de vennootschappen en Generali hebben zich weliswaar in hun schriftelijke toelichting alsnog aan het oordeel van de Hoge Raad gerefereerd, maar omdat zij voor antwoord tot verwerping hebben geconcludeerd, zullen zij in de kosten van ook het incidentele beroep worden verwezen.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

in het principale beroep:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser 2], de vennootschappen en Generali in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de werknemers begroot op € 5.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;

in het incidentele beroep:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 21 juli 2005 voor zover het hof heeft verzuimd op de hiervoor in 5.1 vermelde grief te beslissen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

verstaat dat de rechtbank te Utrecht waarnaar het hof de zaak heeft teruggewezen, indien daartoe aanleiding zal blijken te bestaan, de vordering van [verweerder 3] mede op de grondslag van art. 6:162 BW zal moeten beoordelen;

veroordeelt [eiser 2], de vennootschappen en Generali in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 3] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 november 2007.