Hoge Raad, 06-11-2007, BB4938, 02494/06
Hoge Raad, 06-11-2007, BB4938, 02494/06
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 6 november 2007
- Datum publicatie
- 6 november 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:BB4938
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB4938
- Zaaknummer
- 02494/06
Inhoudsindicatie
Art. 359.3 Sv. De opvatting dat wanneer de rechter volstaat met een opgave van bewijsmiddelen zoals bedoeld in art. 359.3 tweede volzin Sv, de inhoud van de bekennende verklaring, ook in het geval deze elders dan ttz. is afgelegd, moet worden opgenomen in het p-v van de terechtzitting dan wel in het vonnis of arrest, is niet juist. Wel zal, indien het gaat om een elders dan ttz. afgelegde bekennende verklaring, het wettig bewijsmiddel waaraan die verklaring is ontleend, met voldoende duidelijkheid in het vonnis of arrest dienen te worden aangeduid.
Uitspraak
6 november 2007
Strafkamer
nr. 02494/06
ZK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 mei 2006, nummer 22/007341-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboortedatum] op [geboortedatum] 1941, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 8 juni 2005 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, terwijl de bekennende verklaring van de verdachte niet is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting of in het arrest.
3.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Het Hof is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen kan worden volstaan, nu de verdachte het feit heeft bekend.
1. Het proces-verbaal van de politie Rotterdam Rijnmond District 1, nr. 14.10.2002.2110.007518, d.d. 3 januari 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in de bekennende verklaring van de verdachte."
3.3. Het middel berust klaarblijkelijk op de opvatting dat wanneer de rechter volstaat met een opgave van bewijsmiddelen zoals bedoeld in art. 359, derde lid tweede volzin, Sv, de inhoud van de bekennende verklaring, ook in het geval deze elders dan ter terechtzitting is afgelegd, moet worden opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting dan wel in het vonnis of arrest. Die opvatting is niet juist. Wel zal, indien het gaat om een elders dan ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring, het wettig bewijsmiddel waaraan die verklaring is ontleend, met voldoende duidelijkheid in het vonnis of arrest dienen te worden aangeduid.
3.4. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 november 2007.