Hoge Raad, 23-11-2007, BB6193, R06/061HR
Hoge Raad, 23-11-2007, BB6193, R06/061HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 november 2007
- Datum publicatie
- 23 november 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:BB6193
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB6193
- Zaaknummer
- R06/061HR
Inhoudsindicatie
Arubaanse zaak. Verzekeringsrecht; verworpen beroep levensverzekeraar op verzwijging (onjuist ingevulde gezondheidsverklaringen); devolutieve werking van het appel; verzekerd bedrag, uitleg verzekeringsvoorwaarden; HR doet zelf de zaak af.
Uitspraak
23 november 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/061HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ENNIA CARIBE LEVEN N.V.,
gevestigd in Aruba,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[Verweerster],
wonende in Aruba,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Ennia en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 2 juli 2003 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van Aruba ingekomen verzoekschrift heeft [verweerster] zich gewend tot dat gerecht en verzocht, kort gezegd, Ennia te veroordelen om aan [verweerster] te betalen een bedrag van Afl. 138.595,12, met nevenvorderingen.
Ennia heeft het verzoek bestreden.
Na een tussenvonnis van 2 februari 2005 heeft het gerecht bij eindvonnis van 6 april 2005 de vordering afgewezen.
Tegen deze vonnissen heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Bij vonnis van 21 februari 2006 heeft het hof de vonnissen van het gerecht vernietigd en, opnieuw rechtdoende, Ennia veroordeeld om aan [verweerster] een bedrag van Afl. 100.000,-- te betalen.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft Ennia beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor Ennia toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging van het vonnis van het hof voor zover het Ennia heeft veroordeeld tot betaling van Afl. 100.000,--, en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad op de wijze als aangegeven in de conclusie onder nr. 2.3.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in cassatie om het volgende. [Verweerster] en haar echtgenoot hebben in 1994 een levensverzekering afgesloten bij Ohra Levensverzekeringen, welke verzekering daarna is overgenomen door Ennia. In geval van overlijden bedraagt het verzekerd bedrag Afl. 100.000,--. Bij akte van verpanding zijn alle rechten uit de verzekering overgedragen aan Ohra. De echtgenoot van [verweerster] heeft destijds twee gezondheidsverklaringen ingevuld. Hij is in 2002 overleden aan een hartinfarct. Ennia heeft uitkering van het verzekerde bedrag aan [verweerster] geweigerd met een beroep op verzwijging in de voormelde verklaringen. Het opgebouwde spaardeel van Afl. 38.595,12 heeft Ennia uitgekeerd aan Ohra Hypotheekbank N.V.
De vordering van [verweerster] strekt tot betaling van Afl. 100.000,-- vermeerderd met het opgebouwde spaargeld van Afl. 38.595,12 en rente. Het Gerecht in eerste aanleg heeft deze vordering afgewezen. Het hof heeft Ennia veroordeeld tot betaling van het bedrag van Afl. 100.000,-- met rente op de wijze als hiervoor in 1 is vermeld.
3.2 Onderdeel 3.1. keert zich tegen de verwerping door het hof van het beroep van Ennia op verzwijging. Het onderdeel, dat klaagt dat het hof op grond van een andere uitleg van de gedingstukken tot de conclusie had moeten komen dat de echtgenoot van [verweerster] vragen in de gezondheidsverklaringen onjuist heeft beantwoord, is tevergeefs voorgesteld omdat het zich keert tegen een oordeel dat is voorbehouden aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt en dat in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht. Dit oordeel is toereikend gemotiveerd. Het is ook niet onbegrijpelijk.
3.3 Onderdeel 3.2 klaagt terecht dat het hof eraan heeft voorbijgezien dat Ennia in eerste aanleg als verweer heeft gevoerd dat het - door haar aan Ohra Hypotheekbank N.V. uitgekeerde - spaardeel was begrepen in het verzekerde bedrag en dat dit verweer aan de orde kwam toen het hof in hoger beroep na de verwerping van het beroep op verzwijging de toewijsbaarheid van de vordering van [verweerster] voor het overige opnieuw had te beoordelen.
3.4 Art. 9 van de onderhavige polis bepaalt onder a: "Bij overlijden van de verzekerde voor de einddatum zal de uitkering uit belegd vermogen en de uitkering ingevolge de overlijdensrisicoverzekering tezamen gelijk zijn aan het verzekerd kapitaal". Deze bepaling laat geen andere uitleg toe dan dat Ennia op grond van de polis in het onderhavige geval een bedrag van Afl. 100.000,-- moest uitkeren waarin het spaardeel begrepen is. In dit geding staat tussen partijen vast dat het spaardeel Afl. 38.595,12 bedraagt en dat dit deel reeds door Ennia is uitgekeerd, zodat Ennia, anders dan het hof heeft geoordeeld, niet Afl. 100.000,--, doch Afl. 61.404,88 diende uit te keren. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door met vernietiging van het vonnis van het hof in zoverre, de vordering van [verweerster] tot dit laatste bedrag toe te wijzen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 21 februari 2006 doch alleen voorzover Ennia daarin is veroordeeld tot betaling van een bedrag van Afl. 100.000,--,
en in zoverre opnieuw rechtdoende in hoger beroep:
veroordeelt Ennia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerster] te betalen een bedrag van Afl. 61.404,88, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2003 tot de dag van voldoening;
verwerpt het beroep voor het overige;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Ennia begroot op € 1.373,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 november 2007.