Hoge Raad, 18-12-2007, BB6219, 00274/07 B
Hoge Raad, 18-12-2007, BB6219, 00274/07 B
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 december 2007
- Datum publicatie
- 18 december 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:BB6219
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB6219
- Zaaknummer
- 00274/07 B
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 94, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 94a, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 103, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 552a
Inhoudsindicatie
Beslag ex art. 94a Sv. Indien in een dergelijk geval een derde/niet-beslagene die stelt eigenaar te zijn, beklag doet, dient de rechter die over dat beklag heeft te oordelen, als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is of de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Indien dit laatste het geval is, zal hij tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a, 3e of 4e lid, Sv voordoet (vgl. HR LJN BA2565). De Rb is in haar beschikking ten onrechte ervan uitgegaan dat (nog) sprake was van een ex art. 94 Sv gelegd beslag. Zij heeft dus bij de beoordeling van het beklag een onjuiste maatstaf aangelegd.
Uitspraak
18 december 2007
Strafkamer
nr. 00274/07 B
ZK/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam van 30 december 2005, nummer 05/1572, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klaagster 1] en [klaagster 2], domicilie kiezende te [plaats A].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft gegrond verklaard het door de klagers ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hen van de in bovenstaande beschikking omschreven personenauto.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot de verdere afhandeling van de zaak als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt er onder meer over dat de Rechtbank bij de beoordeling van het beklag een onjuiste maatstaf heeft aangelegd.
3.2. Blijkens de bestreden beschikking heeft de Rechtbank kennisgenomen van het dossier met parketnummer 10/000062-04 in de strafzaak tegen [betrokkene 1], de beslagene, waaruit blijkt dat op 26 april 2005 te Amsterdam onder [betrokkene 1] in beslag is genomen een personenauto, te weten een zwarte Mercedes Sedan E55 AMG met kenteken [00-AA-BB].
3.3. De klagers hebben op de voet van art. 552a, eerste lid, Sv geklaagd over dit beslag, stellende dat [klaagster 1] de eigenaar van de auto is en dat [klaagster 2] de auto leaset en om praktische redenen op naam heeft staan.
3.4. De Rechtbank heeft het beklag gegrond verklaard en daartoe, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, overwogen:
"Beoordeling van de klacht
De officier van justitie heeft tijdens de behandeling van het klaagschrift in openbare raadkamer te kennen gegeven dat het belang van de strafvordering zich echter verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomene aan klaagsters. Zij stelt zich op het standpunt dat niet vast staat dat het inbeslaggenomene in eigendom aan [klaagster 2] en/of [klaagster 1] toebehoort. De inbeslaggenomen auto is onder [betrokkene 1] in beslaggenomen en naar het oordeel van de officier van justitie is hij degene die in de auto Mercedes E55 AMG [00-AA-BB] reed. Uit de brieven van de raadsman kan worden geconcludeerd dat in eerste instantie de raadsman heeft gesteld dat het inbeslaggenomene in eigendom aan [klaagster 2] toebehoort. Daarna is door de raadsman gesteld dat deze niet aan [klaagster 2] in eigendom toebehoort doch aan [klaagster 1]. Voorts is naar het oordeel van de officier van justitie opmerkelijk in deze zaak dat de inbeslaggenomen auto op 09 mei voor het bedrag van € 141.393,00 door [klaagster 2] wordt aangekocht en binnen één maand wordt verkocht voor maar € 90.000,- aan [klaagster 1]. De vraag is of er in zo'n korte tijd sprake kan zijn van een zodanige waardedaling. Vervolgens wordt het inbeslaggenomene om bepaalde redenen aan [klaagster 2] geleased, dan weer ondergeleased aan [A] BV, dan vervolgens aan [betrokkene 1].
Na onderzoek blijkt [betrokkene 2] de feitelijke bestuurder te zijn van [A] BV. Ter raadkamerbehandeling stelt de raadsman dat [betrokkene 1] de auto direct van [klaagster 2] heeft geleased. Echter uit tapgesprekken respectievelijk van 30 augustus 2004 en 16 september 2004 blijkt volgens de officier van justitie dat [betrokkene 1] eigenaar van de inbeslaggenomen auto is. Al met al is naar het oordeel van de officier van justitie door klaagsters geprobeerd middels verschillende (onder)leaseovereenkomsten een constructie op te zetten om de eigendom van het inbeslaggenomene ondoorzichtig te maken. Bij het Openbare Ministerie bestaat, ondanks de door klaagsters overgelegde stukken, twijfel over de eigendom van het inbeslaggenomene en derhalve kan de inbeslaggenomen auto niet worden teruggegeven aan klaagsters.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ter raadkamerbehandeling heeft de raadsman van klaagsters gewezen op de gang van zaken omtrent de inbeslaggenomen Mercedes. Op 09 mei 2003 heeft [klaagster 2] het inbeslaggenomene voor een bedrag € 141.393,00 van de [B] BV gekocht. Hierna gaat [klaagster 2] over tot het leasen van het inbeslaggenomene aan [betrokkene 2], statutair directeur van [A] BV. Vervolgens heeft [klaagster 2] op 24 mei 2003 het inbeslaggenomene voor € 90.000,00 doorverkocht aan [C] BV, thans geheten [klaagster 1]. Vanaf dat moment is [klaagster 1] eigenaar van het inbeslaggenomene ondanks de lease-overeenkomst die hierna tussen [klaagster 2] en [klaagster 1] tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het voorgaande door de raadsman van klaagsters voldoende met bescheiden onderbouwd.
Blijkens een brief d.d. 11 november 2005 van zijn raadsman mr. B.G.M. Frencken, heeft de beslagene, [betrokkene 1], laten weten dat de inbeslaggenomen auto, Mercedes E55 AMG, met kenteken [00-AA-BB], terug kan worden gegeven aan [klaagster 1]. Ter raadkamerbehandeling is het laatste ook uitdrukkelijk door de beslagene bevestigd. Bovendien heeft de beslagene ter raadkamerbehandeling medegedeeld dat hij niet de eigenaar van de inbeslaggenomen auto is doch deze slechts heeft geleased van [klaagster 2], die op haar beurt het inbeslaggenomene heeft geleased van [klaagster 1]. Tevens heeft de beslagene ter raadkamerbehandeling uitleg over de term 'mijn auto' gegeven. De beslagene heeft verklaard dat hij in de inbeslaggenomen auto reed, maar dat de auto niet zijn eigendom is.
De officier van justitie heeft zich onder andere beroepen op de in het proces-verbaal bevindende tapgesprekken, doch deze geven naar het oordeel van de rechtbank geen duidelijk uitsluitsel omtrent de beantwoording van de vraag of [betrokkene 1] (de beslagene) eigenaar is van de inbeslaggenomen auto. Nu daarover twijfel bestaat en klaagsters door middel van bescheiden wel kunnen aantonen eigenaar dan wel belanghebbende te zijn van de inbeslag-genomen auto kan met name [klaagster 1] op eerste gezicht een beter recht doen gelden dan [klaagster 2]. Teruggave van het inbeslaggenomene aan [klaagster 1] is daarom op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord. Immers, deze heeft bovendien het van vitaal belang zijnde kopie deel III in haar bezit en welke ook ter raadkamerbehandeling is getoond.
Nu zich het geval voordoet dat [klaagster 1], een ander dan de beslagene, stellende dat haar het inbeslaggenomene in eigendom toebehoort, zich bij de rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan haar, dient de rechtbank te beoordelen of a. het belang van de strafvordering het voort-duren van bet beslag vordert en, mocht dat niet het geval zijn, of b. het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk verantwoord is het voorwerp aan klaagster te doen teruggeven. De officier van justitie heeft tijdens de voortgezette behandeling van het klaagschrift in openbare raadkamer niet te kennen gegeven dat het belang van de strafvordering is gediend met voortduring van het beslag. De rechtbank neemt vervolgens in haar oordeel mee de omstandigheid dat de waarde van de betreffende auto (circa € 141.393,00 in 2003 volgens [klaagster 2]) een belemmering zou zijn voor verbeurdverklaring ervan. Immers de schade die door een dergelijke maatregel zou worden veroorzaakt zou in dat geval in eerste instantie voor rekening van de eigenaar komen en niet voor de gebruiker, terwijl toch het uitgangspunt van de maatregel van verbeurdverklaring is dat de dader van een strafbaar feit vermogensrechtelijk wordt getroffen. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter later tot de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto zal overgaan; het belang van de strafvordering vordert derhalve het voortduren van het beslag niet meer, zodat dit opgeheven kan worden.
Voorts heeft de rechtbank in de hierboven weergegeven overweging tot uitdrukking gebracht dat zij het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord acht dat de inbeslaggenomen auto aan klaagster wordt teruggegeven. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift ten aanzien van beide klaagsters gegrond verklaren en derhalve het beslag opheffen doch de teruggave van het inbeslaggenomene aan [klaagster 1] gelasten, nu [klaagster 1] heeft aangetoond eigenaresse van het inbeslaggenomene te zijn. De tussen [klaagster 1] en [klaagster 2] bestaande lease-overeenkomst is een feit dat ten deze niet relevant is aangezien immers [klaagster 1] de enige rechthebbende van het inbeslaggenomene is."
3.5. Bij de stukken van het geding bevindt zich een 'vordering machtiging conservatoir beslag (art. 103 Sv), handhaven' van 13 juli 2005. In deze vordering wordt overwogen dat, gelet op de gerezen verdenking tegen [betrokkene 1], beslag gelegd dient te worden tot bewaring van het recht van verhaal voor een naar aanleiding van daarin genoemde misdrijven door de rechter op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel en dat de verdachte beschikt over voorwerpen waarop verhaal als voornoemd kan worden genomen en die vatbaar zijn voor een dergelijk beslag, terwijl op die voorwerpen beslag rust op grond van art. 94 Sv, welk beslag niet dient ter bewaring van het recht tot verhaal. Met betrekking tot die voorwerpen wordt verwezen naar een aangehechte lijst. Op die lijst staat onder 3 een personenauto, te weten een zwarte Mercedes Sedan E55 AMG, kenteken [00-AA-BB], vermeld. De Rechter-Commissaris heeft op 15 juli 2005 de machtiging conservatoir beslag verleend.
Aan het vorenstaande kan worden ontleend dat ten tijde van de bestreden beschikking het beslag was gegrond op art. 94a Sv.
3.6. Indien in een dergelijk geval een derde/niet-beslagene die stelt eigenaar te zijn, beklag doet, dient de rechter die over dat beklag heeft te oordelen, als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is of de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Indien dit laatste het geval is, zal hij tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet (vgl. HR 12 juni 2007, LJN BA2565, NJ 2007, 348).
3.7. De Rechtbank is in haar beschikking ten onrechte ervan uitgegaan dat (nog) sprake was van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag. Zij heeft dus bij de beoordeling van het beklag een onjuiste maatstaf aangelegd.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2007.