Home

Hoge Raad, 22-04-2008, BB7087, 02955/06

Hoge Raad, 22-04-2008, BB7087, 02955/06

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 april 2008
Datum publicatie
22 april 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BB7087
Formele relaties
Zaaknummer
02955/06
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 302

Inhoudsindicatie

Zware mishandeling tijdens voetbalwedstrijd. Sport- en spelsituatie en strafrechtelijke aansprakelijkheid. 1. Voorop moet worden gesteld dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor bij de beoordeling van het ten laste gelegde opzet is, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling a.d.h.v. andere maatstaven zou dienen te leiden, dan indien het gaat om een gedraging die buiten zo'n situatie is verricht. Dit uitgangspunt heeft het Hof niet miskend waar immers het Hof niet ervan uitgaat "dat gedragingen op het voetbalveld - zoals i.c. - als zodanig anders zouden dienen te worden beoordeeld dan daarbuiten". 2. Het Hof heeft geoordeeld dat de "actie" van verdachte, waardoor aan X zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, een flagrante overtreding van de regels van het voetbalspel oplevert. Mede op grond daarvan is het Hof uiteindelijk tot de slotsom gekomen dat "gezien de uiterlijke verschijningsvorm van de actie van verdachte derhalve niet anders [kan] worden geoordeeld dan dat verdachte met de onderhavige gedraging de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen/heeft aanvaard". Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk. 3. Opmerking verdient dat de omstandigheid dat de gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, in een geval als i.c. wel van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling (vgl. HR 10 september 1996, DD 97.004). De deelnemers aan een sport, zoals voetbal, hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl bij een door duidelijke spelregels afgebakende sport die spelregels mede van belang zijn voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid. Dat geldt echter in de regel niet voor gedragingen die los staan van een spelsituatie waarbij een speler een andere speler letsel toebrengt, terwijl bij gedragingen die in een spelsituatie plaatsvinden, een speler de spelregels op dusdanige wijze kan schenden en zo gevaarlijk kan handelen dat van het ontbreken van wederrechtelijkheid geen sprake kan zijn.

Uitspraak

22 april 2008

Strafkamer

nr. 02955/06

AM/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 mei 2006, nummer 22/004841-05, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 10 augustus 2005 - de verdachte ter zake van "zware mishandeling" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Bewezenverklaring en bewijsvoering

3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij, op 17 december 2004 te Rotterdam, aan [N. K.] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gecompliceerde (open) beenbreuk en een slagaderlijke bloeding en zenuwletsel en blijvende littekens heeft toegebracht, door opzettelijk met zijn, verdachtes, gestrekte been tegen het been van die [K.] te springen en te trappen."

3.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [N. K.]:

"Hierbij wil ik aangifte doen van zware mishandeling. Deze mishandeling heeft op 17 december 2004 plaatsgevonden op het voetbalveld van voetbalvereniging Sparta te Rotterdam. Afgelopen vrijdag 17 december 2004 speelde ik met Go Ahead Eagles een competitiewedstrijd uit tegen Sparta. In de 83e minuut van de wedstrijd had ik de bal. Ik bevond mij toen op onze speelhelft. Ik wilde de bal naar voren schoppen. Vlak nadat ik de bal naar voren had geschopt, voelde ik dat een speler van Sparta tegen mijn rechteronderbeen had aangeschopt. Ik voelde direct na de schop een hevige pijn. Ik voelde meteen dat er iets behoorlijk mis was, ik voelde namelijk dat mijn rechteronderbeen loshing. Ik ben vervolgens die avond vervoerd naar ziekenhuis Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam.

Aan niemand werd het recht of toestemming gegeven tot het plegen van het feit."

b. een medische verklaring van L.C. Los, forensisch arts, voor zover inhoudende:

"S = aanvraag info, O = objectieve bevindingen,

E = bijkomende gegevens, P = genezingsduur

S Info chirurg EMC over opname 18-10-04 t/m 07-02-05.

O Gecompliceerde beenbreuk van het onderbeen rechts met wond aan het onderbeen. Op de dag van opname werd operatief een pen in het scheenbeen geplaatst.

Ivm sterke zwelling van de spieren werd een spiercompartiment geopend. Twee dagen later was er weer sprake van sterke zwelling van het been. Opnieuw werden nu 2 spiercompartimenten operatief geopend. Bij de breuk bleek er een slagaderlijke bloeding te zijn die gestelpt werd. Tevens werd de wond opnieuw gereinigd. Hierna kon de voet en enkel niet meer opwaarts geheven worden en was er tevens verminderd gevoel aan de rugzijde van de voet (later bleek dit te berusten op zenuwletsel). De wond groeide langzaam dicht maar op 06-01 bleek er veel dood weefsel te zijn in de wond, dit werd operatief verwijderd. Op 25-01 werd een huidstransplantatie verricht.

E Nabehandeling in revalidatiecentrum is opgestart.

P +/- 6 maanden tot een jaar, mogelijk nog langer, blijvend zenuwletsel."

c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [de scheidsrechter]:

"Op 17 december 2004 was ik als scheidsrechter werkzaam tijdens de voetbalwedstrijd tussen Go Ahead Eagles en Sparta. Tijdens deze wedstrijd raakte een speler van Go Ahead Eagles ernstig geblesseerd door toedoen van een speler van de tegenpartij. Omstreeks de 82e minuut is [vd B.] van Sparta in het strafschopgebied van Go Ahead Eagles op de grond gevallen. Ik gaf aan alle spelers het teken van doorspelen. Ik stond toen de bal naar [N. K.] werd doorgespeeld ongeveer vier meter bij hem vandaan. Op het moment dat de Sparta-speler [verdachte] ongeveer anderhalve meter bij [N. K.] verwijderd was, zag ik dat [verdachte] onbehoorlijk aanzette. Ik vond dat hij buitensporige inzet pleegde. Deze buitensporige inzet werd gekenmerkt door de snelheid, lichaamshouding van de Sparta speler. Dit is de eerste fase van de overtreding waardoor [K.] uiteindelijk geblesseerd raakte. Tijdens de tweede fase van deze situatie vond ik dat de speler van Sparta zich roekeloos gedroeg. Op dat moment werd duidelijk dat hij met een gestrekt been inzette op ongeveer een halve meter hoogte. Ik zag dus dat hij een sliding ging maken op een hoogte van een halve meter. Volgens de spelregels van het voetbalspel is het uitvoeren van een sliding op een hoogte van een halve meter roekeloos en onbehoorlijk. Nadat [K.] en [verdachte] lichamelijk contact hadden gehad, zag ik dat ze beide op de grond waren gevallen. Op het moment dat de spelers op de grond vielen, had ik de beslissing genomen de Sparta-speler een rode kaart te geven. Mijn conclusie is dat, wanneer je op een dergelijke manier tijdens voetballen een sliding verricht, er een aanzienlijke kans is dat je een tegenstander een blessure toebrengt. In mijn veertienjarige loopbaan als scheidsrechter heb ik een dergelijke overtreding nog nooit gezien. Ik omschrijf deze overtreding dan ook als een aanslag."

d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [Z.]:

"Ik ben als full-prof (voetballer) werkzaam bij Go Ahead Eagles en ik speel laatste man. Ik was op 17 december 2004 in de 82e minuut van de wedstrijd met [vd B.] in duel. De scheidsrechter gebaarde ondanks de val van [vd B.] dat er verder gespeeld moest worden. Ik hoorde [vd B.] roepen dat het een strafschop was. De Sparta-speler zette een sliding in. De sliding werd ingezet met een gestrekt been naar voren en op ongeveer een halve meter hoogte. Op die manier is het niet gebruikelijk om een sliding te maken.

De kans is namelijk groot dat je dan je tegenstander lichamelijk letsel toebrengt."

e. de eigen waarneming van het Hof, voor zover inhoudende:

"Ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2006 is een cd-rom FTO nr. 2005-037, Zaak [K.], 2004453743 afgespeeld, zoals deze in het procesdossier is gevoegd, inhoudende de televisiebeelden van het incident d.d. 17 december 2004.

Van voormelde televisiebeelden bevinden zich tevens stills in het procesdossier, onder meer als vermeld onder bewijsmiddel 6.

Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2006 waargenomen - zakelijk weergegeven -:

De verdachte rent met hoge snelheid achter de bal aan die via Go Ahead Eagles-speler [R.] naar [K.] wordt gespeeld. Verdachte is te laat bij [R.] om de bal te kunnen achterhalen, "schampt" [R.] terwijl hij - in één beweging door - in de richting van [K.] rent."

f. stills van videobeelden, genummerd 121 en 123, voor zover daarop is weergegeven:

"Op het moment dat [K.] de bal, die zich op dat moment nog op de grond bevindt, gaat schieten, komt verdachte ongeveer een halve meter boven de grond, met zijn linkerbeen naar achteren en zijn rechterbeen naar voren gestrekt, in de richting van [K.], terwijl zijn bovenlichaam en gezicht enigszins weg zijn gedraaid, van [K.] af."

g. de Handleiding voor Scheidsrechters Veldvoetbal van oktober 2000, opgesteld door de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, voor zover inhoudende:

"(pagina 95) Het inkomen met gestrekt been kan zeer ernstige gevolgen hebben."

h. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:

"Toen ik zes jaar was, ben ik begonnen met voetbal en ik ben sindsdien steeds blijven voetballen. Ik ben naar Sparta overgestapt in het seizoen van 1997/1998, ik speelde eerst bij de amateurs, waarna ik in het jaar 2000 naar het stichtingselftal ben gegaan. Ik ben vanaf het seizoen 2004/2005 profvoetballer.

Op het moment dat [vd B.] in de onderhavige wedstrijd naar de grond werd getrokken, was ik het niet eens met de beslissing van de scheidsrechter om door te laten spelen. Ik wees naar [vd B.] en keek de scheidsrechter aan omdat ik dacht dat het een strafschop moest zijn. Op uw constatering dat het lijkt alsof ik in de onderhavige situatie vanuit stilstand ineens in verschrikkelijke versnelling achter de bal aanren, kan ik u verklaren dat ik aardig snel ben. Ik wilde de bal afpakken van [R.], maar ik was te laat want hij speelde de bal naar [K.]. Ik rende om [R.] heen. U zegt mij dat ik daarbij [R.] de pas afsnijd. Op uw vraag of er lichamelijk contact was tussen ons zeg ik u dat ik hem heel licht raakte. Ik rende door, richting [K.]. Ik heb wel eens als toeschouwer bij de amateurs gezien dat een speler van het veld werd gedragen met een beenbreuk, omdat een andere speler een sliding maakte met gestrekt been. Ik had schoenen aan met metalen noppen."

3.3. Het Hof heeft voorts ten aanzien van het bewijs nog het volgende overwogen:

"De kernvraag die door het hof beantwoord dient te worden is de vraag of verdachte heeft gehandeld met het vereiste opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet.

Daarbij heeft het hof acht geslagen op de criteria zoals uiteengezet door de Hoge Raad in het arrest van 25 maart 2003 (NJ 2003, nr 552) welke uitgangspunten in latere arresten van de Hoge Raad zijn herhaald.

In genoemd arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat:

"voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. (...) Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.

Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.

Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard."

Hoewel de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd dat uit de zinsnede in dit arrest:

'de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder zij is verricht' voortvloeit dat bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van opzet met de context van sport en spel rekening moet worden gehouden, is het hof van oordeel dat de criteria van de Hoge Raad niet inhouden dat gedragingen op het voetbalveld - zoals in de thans voorliggende zaak -als zodanig anders zouden dienen te worden beoordeeld dan daarbuiten.

Het hof gaat op grond van de televisiebeelden van het incident, die ter zitting zijn getoond en die deel uitmaken van het dossier, alsmede op grond van de overige bewijsmiddelen uit van de navolgende feiten en omstandigheden.

In het strafschopgebied van Go Ahead Eagles kwam Sparta-speler [vd B.] ten val. Volgens getuige [Z.], verdediger van Go Ahead Eagles, claimde [vd B.] daarop verbaal een strafschop. Op de tv-beelden is te zien, hetgeen ter zitting ook door verdachte is bevestigd, dat verdachte wijst naar [vd B.] en tegelijkertijd de scheidsrechter aankijkt, klaarblijkelijk om deze duidelijk te maken dat hier een strafschop gegeven diende te worden. De scheidsrechter laat evenwel doorspelen.

Verdachte rent vervolgens met hoge snelheid achter de bal aan die via Go Ahead Eagles-speler [R.] naar [K.] wordt gespeeld. Verdachte is te laat bij [R.] om de bal te kunnen achterhalen, "schampt" [R.] terwijl hij - in één beweging door - met, zoals de scheidsrechter het nadien heeft betiteld, buitensporige inzet, in de richting van [K.] rent.

Op het moment dat [K.] de bal gaat schieten, komt verdachte ongeveer een halve meter boven de grond - met zijn linkerbeen naar achteren gebogen en zijn rechterbeen naar voren gestrekt - in de richting van [K.], terwijl zijn bovenlichaam en gezicht enigszins weg zijn gedraaid, van [K.] af. Daarbij raakt hij het been van [K.] zodanig dat deze zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.

Verdachte heeft een en andermaal verklaard dat zijn actie niet gericht is geweest op het lichaam van [K.], doch dat het zijn bedoeling is geweest de bal - die betrokkene volgens de inschatting van verdachte, onder andere gelet op diens lichaamshouding, hoog naar voren gericht zou wegschieten - te raken en te blokken.

Het hof concludeert het volgende.

Vanaf het moment dat de scheidsrechter aangeeft dat er doorgespeeld moet worden en dus geen strafschop toekent aan Sparta, rent verdachte met hoge snelheid achter de bal aan, waarna hij eerst [R.] de pas afsnijdt en vervolgens doorrent naar [K.].

Verdachte zet, op het moment dat de bal zich nog op de grond bevindt, zijn actie voort met een 'vliegende tackle' die - eenmaal aangevangen - niet meer gecorrigeerd kan worden. Net nadat [K.] de bal heeft weggetrapt en diens rechterbeen nog in de lucht hangt raakt verdachte - die met hoge snelheid en kracht inkomt - met de rechterschoen van zijn recht vooruit gestoken rechterbeen het rechteronderbeen van [K.].

Hoewel het hof ervan uitgaat dat de beslissing van verdachte om over te gaan tot de onderhavige gedraging door de spelsituatie is ingegeven en in een zeer kort tijdsbestek door verdachte is genomen, is het hof van oordeel dat verdachte - door met hoge snelheid en kracht vanaf (te) korte afstand van [K.] een 'vliegende tackle' met gestrekt been en een schoen met metalen noppen uit te voeren - zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij niet de bal, maar [K.] zou raken en dat hij daarmee ook bewust de kans dat hij [K.] daarmee zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bezorgen op de koop toe heeft genomen.

Verdachte heeft gehandeld op zodanige wijze, door het hof hiervoor betiteld als 'vliegende tackle', dat gesproken kan worden van een flagrante overtreding van de regels van het voetbalspel.

Verdachte heeft gesteld dat hij eerder slidings heeft uitgevoerd met gestrekt been zonder dat hij hiervoor ter verantwoording is geroepen en dat hem in zijn voetballoopbaan, tot het incident, nooit iets over overtredingen met een gestrekt been en de risico's daarvan is verteld.

Verdachte heeft echter ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij als toeschouwer bij een voetbalwedstrijd al eens getuige is geweest van een sliding met gestrekt been, met een beenbreuk van de tegenstander tot gevolg.

Uit de Handleiding voor Scheidsrechters Veldvoetbal blijkt bovendien dat tegen dergelijke acties door de scheidsrechter moet worden opgetreden, omdat het inkomen met gestrekt been zeer ernstige gevolgen kan hebben.

Het hof neemt tevens de verklaring van de scheidsrechter in aanmerking dat - zakelijk weergegeven - verdachte een buitensporige inzet pleegde, gekenmerkt door zijn snelheid en lichaamshouding en dat hij - in zijn veertienjarige loopbaan als scheidsrechter - een dergelijke overtreding, die hij omschrijft als een aanslag, nog nooit heeft gezien.

Op grond van al het vorenstaande is het hof tot het oordeel gekomen dat verdachte - een speler met jarenlange voetbalervaring - zich bij zijn actie bewust moet zijn geweest van het risico dat hij daarmee zijn tegenstander zou kunnen raken en hem daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Bovendien moest hij er - gelet op de hierboven omschreven feitelijke gang van zaken alsmede op de algemene ervaringsregels met betrekking tot gevolgen van een gedraging als de onderhavige - vanuit gaan dat dit gevolg ook daadwerkelijk zijn intrede zou kunnen doen.

Gezien de uiterlijke verschijningsvorm van de actie van verdachte kan derhalve niet anders geoordeeld worden dan dat verdachte met de onderhavige gedraging de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen/heeft aanvaard."

4. Beoordeling van het middel

4.1. Het middel richt zich met onderscheiden klachten tegen het oordeel van het Hof dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld.

4.2. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

Op 17 december 2004 werd in Rotterdam de voetbalwedstrijd Sparta-Go Ahead Eagles gespeeld. Na een incident in het strafschopgebied van Go Ahead Eagles in verband waarmee de scheidsrechter geen strafschop aan Sparta toekende, kwam de bal terecht bij de buiten dat strafschopgebied staande speler van Go Ahead Eagles, [N. K.]. Deze werd daarop met een sliding aangevallen door de Sparta-speler [verdachte], de verdachte in deze zaak.

De scheidsrechter bestrafte deze sliding met een rode kaart. Tegen [verdachte] is tevens een strafvervolging ingesteld.

4.3. Ten laste van de verdachte is door het Hof bewezenverklaard dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer. Die bewezenverklaring is gekwalificeerd als: "zware mishandeling".

Voorop moet worden gesteld dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor bij de beoordeling van het ten laste gelegde opzet is, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling aan de hand van andere maatstaven zou dienen te leiden, dan indien het gaat om een gedraging die buiten zo'n situatie is verricht. Dit uitgangspunt heeft het Hof niet miskend waar immers de hiervoor onder 3.3 weergegeven overweging inhoudt dat het Hof niet ervan uitgaat "dat gedragingen op het voetbalveld - zoals in de thans voorliggende zaak - als zodanig anders zouden dienen te worden beoordeeld dan daarbuiten". Voor zover het middel over die opvatting klaagt, faalt het derhalve.

4.4. Ook voor het overige faalt het middel. Het Hof heeft geoordeeld dat de "actie" van de verdachte, waardoor aan [K.] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, een flagrante overtreding van de regels van het voetbalspel oplevert. Mede op grond daarvan is het Hof uiteindelijk tot de slotsom gekomen dat "gezien de uiterlijke verschijningsvorm van de actie van verdachte derhalve niet anders [kan] worden geoordeeld dan dat de verdachte met de onderhavige gedraging de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen/heeft aanvaard". Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het in het licht van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen ook niet onbegrijpelijk is.

4.5. Opmerking verdient dat de omstandigheid dat de gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, in een geval als het onderhavige wel van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling (vgl. HR 10 september 1996, DD 97.0040). De deelnemers aan een sport, zoals voetbal, hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl bij een door duidelijke spelregels afgebakende sport die spelregels mede van belang zijn voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid. Dat geldt echter in de regel niet voor gedragingen die los staan van een spelsituatie waarbij een speler een andere speler letsel toebrengt, terwijl bij gedragingen die in een spelsituatie plaatsvinden, een speler de spelregels op dusdanige wijze kan schenden en zo gevaarlijk kan handelen dat van het ontbreken van wederrechtelijkheid geen sprake kan zijn.

5. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 april 2008.