Hoge Raad, 25-01-2008, BB9246, R07/017HR
Hoge Raad, 25-01-2008, BB9246, R07/017HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 januari 2008
- Datum publicatie
- 25 januari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BB9246
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BB9246
- Zaaknummer
- R07/017HR
- Relevante informatie
- Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81
Inhoudsindicatie
Familierecht. Geschil tussen voormalige levenspartners over wijziging van kinderalimentatie; vervolg op HR 27 februari 2004, nr. R03/034, NJ 2004, 283; geding na verwijzing. Wijziging van alimentatie met terugwerkende kracht, ingrijpende gevolgen, behoedzaamheid van (appel)rechter; terugbetaling na vernietiging in hoger beroep van alimentatiebeslissing, motiveringseisen.
Uitspraak
25 januari 2008
Eerste Kamer
Rek.nr. R07/017HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in voorgaande instanties
De Hoge Raad verwijst voor het verloop van dit geding tussen de vrouw en de man naar zijn beschikking van 27 februari 2004, nr. R03/034, NJ 2004, 283.
Bij die beschikking heeft de Hoge Raad de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 3 december 2002 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden.
Na verwijzing heeft het hof bij beschikking van 1 november 2006 de beschikking van de rechtbank Zutphen van 14 maart 2002 vernietigd en, opnieuw beslissende, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de dochter] over de periode met ingang van 1 oktober 2001 tot 1 februari 2002 op een bedrag van € 297,-- per maand bepaald en met ingang van 1 februari 2002 op een bedrag van € 322,-- per maand.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 De Hoge Raad verwijst voor de feiten waarvan in cassatie kan worden uitgegaan, en het procesverloop naar rov. 3.1 van zijn hiervoor onder 1 genoemde beschikking van 27 februari 2004. Voorzover nog relevant komt dit een en ander op het volgende neer.
Partijen hebben een relatie gehad. Uit de vrouw is op [geboortedatum] 2001 [de dochter] geboren. De vrouw oefent van rechtswege het gezag over haar uit. Partijen hebben nimmer een gezin met [de dochter] gevormd.
De rechtbank Zutphen heeft bij beschikking van 14 maart 2002 bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] een bedrag van € 453,78 per maand aan de vrouw zal voldoen.
Het hof te Arnhem heeft bij beschikking van 3 december 2002 deze laatste beslissing vernietigd en de door de man voor [de dochter] te betalen alimentatie vastgesteld op € 363,-- per maand met ingang van 1 oktober 2001 en op € 393,-- per maand met ingang van 1 februari 2002.
Voor de beoordeling van het middel is voorts nog van belang dat de vrouw met [de dochter] en het uit een eerder huwelijk met een andere man op 23 november 1992 geboren kind [de zoon] een gezin vormt en dat de vader van [de zoon] een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] betaalt van € 225,- per maand.
De Hoge Raad heeft in de beschikking van 27 februari 2004 de klacht van de man op het punt van de verdeling van de totale behoefte van [de dochter] en haar broer over ieder van hen beiden gegrond bevonden, de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 3 december 2002 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden.
3.2 Na verwijzing heeft het gerechtshof te Leeuwarden geoordeeld als hiervoor onder 1 is weergegeven.
3.3 De klachten van de middelen II, III en IV kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4 Middel I klaagt dat het hof door anderhalf jaar na de mondelinge behandeling (5 april 2005) een beschikking te geven (te weten op 1 november 2006) de redelijke termijn voor afdoening heeft overschreden en dat zulks temeer klemt nu het hof met terugwerkende kracht alimentatie bedragen vaststelt, ten gevolge waarvan op de vrouw - in beginsel - een terugbetalingsverplichting rust ten aanzien van de teveel betaalde alimentatie. Middel V bouwt hierop voort en stelt dat de vrouw bij verweerschrift na verwijzing (onder 11) heeft aangevoerd dat "een substantiële wijziging van de hoogte van de alimentatie zeker de nodige problemen" zal opleveren, nu de procedure inmiddels geruime tijd duurt en de man tot nu toe maandelijks € 408,- betaalt. Volgens de vrouw brengt de thans door het hof vastgestelde bijdrage van de man (van € 297,- dan wel € 322,- per maand) een dergelijke "substantiële verlaging" met zich. Het middel klaagt - kort gezegd - dat het hof niet heeft onderzocht of de vrouw tot terugbetaling in staat is, waar het hiertoe - aldus het middel - gezien het tijdsverloop wel gehouden was.
3.5 De rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, zal in het algemeen een behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Deze behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep die met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum een zodanige wijziging brengt in de door de eerste rechter vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot hetzelfde gevolg. Dit brengt mee dat de rechter naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, zal moeten beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met zijn/haar behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven en, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap moeten geven in de motivering. (HR 21 december 2007, nr. R06/138, NJ 2008/27)
3.6 Tegen deze achtergrond behoefde de beslissing van het hof, waarbij de alimentatie ten behoeve van [de dochter] ondanks het door de vrouw onder 11 van haar verweerschrift na cassatie gestelde, met ingang van 1 oktober 2001, derhalve meer dan vijf jaar voor de beslissing van het hof, op een lager bedrag werd vastgesteld, nadere motivering dan het hof heeft gegeven, omdat die beslissing tot een aanzienlijke terugbetalingsverplichting kan leiden en de vrouw zich erop heeft beroepen dat de maandelijkse betalingen van de man in overeenstemming met de behoefte van [de dochter] aan een bijdrage in haar kosten van verzorging en opvoeding reeds waren uitgegeven en dat terugbetaling van het teveel betaalde de nodige problemen zou opleveren. De middelen slagen derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 1 november 2006;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 januari 2008.