Home

Hoge Raad, 30-05-2008, BC5703, C07/002HR

Hoge Raad, 30-05-2008, BC5703, C07/002HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 mei 2008
Datum publicatie
30 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC5703
Formele relaties
Zaaknummer
C07/002HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 56, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 63, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 122

Inhoudsindicatie

Internationaal privaatrecht. Betekeningsverordening; ontvankelijkheid hoger beroep; Betekening van de appeldagvaarding op de voet van art. 63 Rv., gevolgen van niet-inachtneming van de betekeningsvoorschriften bij verschijning geïntimeerde, niet-toepasselijkheid art. 56 Rv.

Uitspraak

30 mei 2008

Eerste Kamer

Nr. C07/002HR

IV/AG

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

Mr. Johannes Maria SNELLINK q.q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf A],

kantoorhoudende te Eibergen, gemeente Berkelland,

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. D. Rijpma,

t e g e n

SAFRAN S.A.,

gevestigd te Parijs, Frankrijk,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. K.G.W. van Oven.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Snellink of de curator, [bedrijf A] en Safran.

1. Het geding in feitelijke instanties

[Bedrijf A] heeft bij exploot van 10 april 2000 Safran gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en na vermindering van eis gevorderd, kort gezegd, Safran te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 2.109.371,-, vermeerderd met rente en kosten.

[Bedrijf A] is op 10 december 2001 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van Snellink tot curator, die de procedure heeft voortgezet.

Nadat Safran de vordering had bestreden, heeft de rechtbank bij vonnis van 17 maart 2004 de vordering van [bedrijf A] afgewezen.

Tegen het vonnis van de rechtbank heeft de curator hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.

Bij tussenarrest van 3 november 2005 heeft het hof de curator in de gelegenheid gesteld stukken over te leggen waaruit kan blijken dat aan de betekeningsvoorschriften van de Betekeningsverordening is voldaan.

Bij eindarrest van 27 juli 2006 heeft het hof de curator niet ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.

De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof heeft de curator beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Safran heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt ertoe dat de bestreden arresten worden vernietigd, dat de curator ontvankelijk wordt verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep en dat de zaak wordt

teruggewezen naar het gerechtshof Amsterdam, ter verdere behandeling en beslissing in de hoofdzaak.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [Bedrijf A], hierna: [bedrijf A], die gevestigd is te [vestigingsplaats], heeft bij exploot van 10 april 2000 Sagem S.A., thans Safran S.A. (hierna: Safran), die gevestigd is te Parijs, Frankrijk, gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam.

(ii) [Bedrijf A] is op 10 december 2001 in staat van faillissement verklaard met benoeming van Snellink (hierna: de curator) tot curator. De curator heeft de procedure op naam van [bedrijf A] voortgezet.

(iii) Nadat Safran zich had verweerd tegen de vordering van [bedrijf A], heeft de rechtbank bij vonnis van 17 maart 2004 de vordering van [bedrijf A] afgewezen.

(iv) Bij dagvaarding van 16 juni 2004 is de curator van het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam. De dagvaarding is op de voet van art. 63 Rv. betekend aan het kantoor van de procureur van Safran in eerste aanleg. Betekening van de dagvaarding overeenkomstig de voorschriften van de Verordening (EG) nr. 1348/2000, PbEG 2000 L 160 (hierna: de Betekeningsverordening) en van art. 56 Rv. heeft niet plaatsgevonden.

(v) Safran is in het geding in hoger beroep verschenen en heeft, nadat de curator van memorie van grieven had gediend, bij memorie van antwoord de grieven bestreden.

3.2 Het hof heeft bij tussenarrest van 3 november 2005 de curator in de gelegenheid gesteld alsnog stukken over te leggen waaruit kan blijken dat aan de betekeningsvoorschriften van de Betekeningsverordening is voldaan. Bij eindarrest van 27 juli 2006 heeft het hof de curator niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen.

(a) Betekening overeenkomstig art. 63 lid 1 Rv. is in het stelsel van de Betekeningsverordening slechts van belang voor de bepaling van de ten aanzien van de aanlegger in aanmerking te nemen datum van betekening. Wanneer niet aan de betekeningsvoorschriften van de verordening is voldaan, kan de dagvaarding dan ook niet geacht worden rechtsgeldig te zijn betekend (tussenarrest, rov. 2.3).

(b) De omstandigheid dat geïntimeerde in hoger beroep is verschenen, kan niet eraan afdoen dat voor een ontvankelijk hoger beroep een rechtsgeldig betekende appeldagvaarding is vereist (tussenarrest, rov. 2.4).

(c) Nu verzending van een afschrift of een vertaling van de appeldagvaarding op de voet van de Betekeningsverordening en van art. 56 leden 2 en 3 Rv. niet heeft plaatsgevonden (eindarrest, rov. 2.3) en, anders dan de curator heeft gesteld, niet is gebleken dat geïntimeerde voor het geding in hoger beroep domicilie heeft gekozen ten kantore van haar advocaat en procureur (eindarrest, rov. 2.9), kan de curator niet worden ontvangen in zijn hoger beroep (eindarrest, rov. 2.10).

3.3 Het middel stelt de vraag aan de orde of in een situatie als de onderhavige, waarin geen betekening van de dagvaarding in hoger beroep aan de geïntimeerde heeft plaatsgevonden overeenkomstig de voorschriften van de verordening, doch is volstaan met een betekening op de voet van art. 63 lid 1 Rv., de Betekeningsverordening bepaalt welke rechtsgevolgen zijn verbonden aan het niet voldoen aan die voorschriften indien de geïntimeerde is verschenen. Het middel houdt voorts onder meer de klacht in dat het hof heeft miskend dat het Nederlandse burgerlijke procesrecht in een geval als het onderhavige aan de niet-inachtneming van de betekeningsvoorschriften niet

de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de appellant verbindt.

3.4 Doel van de in de Betekeningsverordening neergelegde regeling is, voorzover het gaat om een procesinleidend stuk, te waarborgen dat dit stuk de in het buitenland gevestigde verweerder daadwerkelijk en tijdig bereikt opdat deze gelegenheid krijgt om, desgewenst, verweer te voeren. Met het oog hierop bevat de verordening voorschriften betreffende de grensoverschrijdende betekening van het procesinleidende stuk in de aangezochte lidstaat. Art. 19 van de verordening regelt, uitsluitend voor het geval de verweerder niet verschijnt, de rechtsgevolgen van het feit dat een stuk dat het geding inleidt of een daarmee gelijk te stellen stuk niet, niet regelmatig of niet tijdig overeenkomstig de bepalingen van de verordening ter betekening of kennisgeving naar de lidstaat is verzonden waar de verweerder woont of gevestigd is. Indien geen betekening op de door de verordening geregelde wijze heeft plaatsgevonden en niet is voldaan aan de in art. 19 van de verordening gestelde voorwaarden, kan geen verstek worden verleend.

Voor het geval de verweerder wel verschijnt, bevat de Betekeningsverordening geen voorschriften betreffende de gevolgen die zouden moeten worden verbonden aan eventuele niet-naleving van de betekeningsvoorschriften. De reden daarvan is kennelijk dat indien de verweerder is verschenen, aangenomen wordt dat het doel met het oog waarop de betekeningsvoorschriften zijn gegeven, is bereikt: de verweerder is blijkens zijn verschijnen daadwerkelijk op de hoogte van het tegen hem gevoerde geding en in staat zich daarin te verweren. Een en ander brengt mee dat waar de verordening geen regeling inhoudt voor het geval dat de verweerder ondanks niet-inachtneming van de betekeningsvoorschriften in het geding verschijnt, de reikwijdte van die voorschriften is beperkt tot de oproepingsfunctie van het procesinleidende stuk. De vraag of dat stuk in andere opzichten dan de oproepingsfunctie een geldige inleiding van een procedure vormt, is derhalve niet aan de verordening onderworpen.

3.5 Het HvJEG heeft in zijn arrest van 8 november 2005, zaak C-443/03 (Leffler/Berlin Chemie), Jurispr. 2005, p. I-961, geoordeeld dat wanneer een verordening niet bepaalt wat de gevolgen van bepaalde feiten zijn, de nationale rechter in beginsel zijn nationale recht dient toe te passen, zij het dat daarbij de volle werking van het gemeenschapsrecht moet zijn gewaarborgd. Dit laatste kan hem ertoe brengen zo nodig een nationale regel buiten toepassing te laten of een nationale regel die enkel met het oog op een zuiver nationale situatie is uitgewerkt, uit te leggen ten behoeve van de toepassing op de betrokken grensoverschrijdende situatie (rov. 51). De nationale rechter dient rekening te houden met de belangen van de betrokken partijen en deze te beschermen (rov. 68). Nu, zoals hiervoor is overwogen, het met de betekeningsvoorschriften van de verordening beoogde doel met het verschijnen van de verweerder is bereikt en in zoverre de volle werking van het gemeenschapsrecht is gewaarborgd, terwijl ook aan de door de verordening beschermde belangen van de verweerder recht is gedaan, behoeft nog slechts te worden onderzocht of het nationale procesrecht aan de niet-inachtneming van de voorschriften van de verordening gevolgen verbindt.

3.6.1 Nu art. 56 Rv. in het Nederlandse burgerlijke procesrecht is opgenomen ter uitvoering van de bepalingen van de Betekeningsverordening, moet worden aangenomen dat ook dit artikel niet ziet op de situatie waarin de verweerder, ondanks de niet-inachtneming van de betekeningsvoorschriften ten aanzien van het procesinleidend stuk, in het geding is verschenen. Het artikel dwingt in die, zich in het onderhavige geval voordoende, situatie dan ook niet, evenmin als de verordening, ertoe een sanctie te verbinden aan het feit dat de betekeningsvoorschriften van de verordening niet zijn nageleefd.

3.6.2 Daarbij verdient opmerking dat het voorgaande niet anders is in geval van de inleiding van een procedure in hoger beroep. In art. 9 lid 2 van de Betekeningsverordening is voor de beantwoording van de vragen of binnen een bepaalde termijn een betekening moet plaatsvinden en welke datum dan ten aanzien van de aanvrager in aanmerking kan worden genomen, uitdrukkelijk naar het nationale recht verwezen. Met het oog daarop is het derde lid van art. 56 opgenomen, waarin naast de volgens de eerste volzin in aanmerking te nemen datum van verzending van het stuk, in de tweede volzin is voorzien in een bijzondere regeling voor het geval betekening van de dagvaarding op de voet van art. 63 lid 1 Rv. heeft plaatsgevonden. Volgens die tweede volzin is bij een dergelijke betekening voor de beantwoording van de vraag of de betekening binnen de gestelde (appel)termijn heeft plaatsgevonden, bepalend de datum van de betekening ingevolge art. 63 lid 1. Hoewel de bewoordingen van het artikellid ("mits de deurwaarder binnen veertien dagen daarna tevens een afschrift van de dagvaarding (...) aan een ontvangende instantie zendt") in andere richting lijken te wijzen, kan niet worden aangenomen dat daarmee voor een situatie als de onderhavige, in afwijking van de verordening, beoogd is een sanctie te stellen op de niet-naleving van de betekeningsvoorschriften.

3.6.3 Voorts verdient aantekening dat zich hier, anders dan in de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2003, nr. C02/273, NJ 2003, 113, niet de vraag voordoet of met het oog op de gevraagde verstekverlening betekening op de voet van art. 63 lid 1 Rv. in de plaats kan komen van een betekening met inachtneming van de voorschriften van de Betekeningsverordening. Indien de verweerder in het geding is verschenen behoudt de betekening op de voet van art. 63 lid 1 Rv. betekenis voor de beantwoording van de vraag of tijdig hoger beroep is ingesteld, ook indien deze niet is gevolgd door verzending van het appelexploot aan een ontvangende instantie.

3.7 Nu de appeldagvaarding naar de voorschriften van Nederlands procesrecht tijdig is uitgebracht, en Safran zich niet (uiterlijk bij memorie van antwoord) op de voet van art. 122 Rv. heeft beroepen op nietigheid van de dagvaarding, is de slotsom dat het hof de curator ten onrechte in het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het middel, dat op het voorgaande gerichte klachten bevat, is dan ook terecht voorgesteld. Het behoeft voor het overige geen behandeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de arresten van het gerechtshof te Amsterdam van 3 november 2005 en 27 juli 2006;

verklaart de curator ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep;

verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt Safran in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, A. Hammerstein en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 mei 2008.