Home

Hoge Raad, 14-03-2008, BC6692, C06/236HR

Hoge Raad, 14-03-2008, BC6692, C06/236HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 maart 2008
Datum publicatie
14 maart 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC6692
Formele relaties
Zaaknummer
C06/236HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 217, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 419

Inhoudsindicatie

Cassatie. Tussenkomst niet, maar voeging wel mogelijk; gevoegde derde gebonden aan de door de middelen bepaalde rechtsstrijd; onmogelijkheid voor derde eigen middelen aan te voeren.

Uitspraak

14 maart 2008

Eerste Kamer

Nr. C06/236HR

MK/AG

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiseres 1],

EISERES tot voeging dan wel tot tussenkomst,

gevestigd te [vestigingsplaats],

advocaat: mr. B.D.W. Martens,

t e g e n

[Eiseres 2],

gevestigd te [vestigingsplaats],

EISERES in cassatie, verweerster in het incident,

advocaat: mr. B.D.W. Martens,

e n t e g e n

[Verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie en in het incident,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres 1], [eiseres 2] en [verweerder].

1. Het geding in feitelijke instanties

[Verweerder] heeft bij exploot van 12 april 2002 [eiseres 2] gedagvaard voor de rechtbank Breda en gevorderd, kort gezegd, [eiseres 2] te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 17.333,24, alsmede een bedrag van € 1.542,85, met rente en kosten.

[Eiseres 2] heeft de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort gezegd, [verweerder] te veroordelen om ten titel van schadevergoeding aan [eiseres 2] te voldoen een bedrag van € 42.050,32, subsidiair, € 59.383,54, met rente en kosten.

De rechtbank heeft bij vonnis van 24 september 2003 in conventie [eiseres 2] veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 18.066,85 en in reconventie de vordering afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [eiseres 2] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Na een tussenarrest van 11 januari 2005 heeft het hof bij eindarrest van 2 mei 2006 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Het tussenarrest en het eindarrest van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het tussenarrest en het eindarrest van het hof heeft [eiseres 2] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen [verweerder] is verstek verleend.

Ter zitting van 13 april 2007 is vastgesteld dat [eiseres 2] bij vonnis van de rechtbank Breda van 9 januari 2007 in staat van faillissement is verklaard en is het geding overeenkomstig art. 29 F. geschorst.

Hangende de procedure in cassatie heeft de rechtbank Breda bij beschikking van 22 mei 2007 het faillissement van [eiseres 2] opgeheven bij gebrek aan baten.

[Eiseres 1] heeft vervolgens ter zitting van 15 juni 2007 verzocht om haar toe te staan zich te voegen aan de zijde van [eiseres 2], dan wel daarin te mogen tussenkomen. Ter zitting van 22 juni 2007 heeft [eiseres 2] bij conclusie van antwoord in het incident geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek althans tot referte en is de zaak aangehouden voor conclusie Procureur-Generaal in het incident. Op de zitting van 29 juni 2007 heeft de Procureur-Generaal [eiseres 1] verzocht zich uit te laten of het verzoek strekt tot tussenkomst dan wel tot voeging. [Eiseres 1] heeft daarna ter zitting van 13 juli 2007 bij akte primair verzocht om voeging, subsidiair om tussenkomst.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper in het incident strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de incidenteel eiseres in haar vordering tot voeging dan wel tussenkomst.

3. Beoordeling van de incidentele vorderingen

3.1 [Eiseres 1] vordert primair zich in het geding te mogen voegen aan de zijde van [eiseres 2] en subsidiair te mogen tussenkomen.

3.2 In cassatie is geen plaats voor een vordering tot tussenkomst (HR 16 juni 2000, nr. C98/333, NJ 2000, 516). Toelating daarvan in cassatie zou immers betekenen dat een derde in cassatie voor het eerst tegenover de beide partijen in het geding een zelfstandig vorderingsrecht geldend maakt, althans op basis van een veronderstellenderwijs aan te nemen zelfstandig vorderingsrecht de bestreden uitspraak met middelen bestrijdt. Dit zou noodzakelijkerwijs leiden tot een beoordeling van de bestreden uitspraak (mede) op een nieuwe feitelijke grondslag - te weten die waarop dat zelfstandig vorderingsrecht berust - hetgeen in strijd is met het door art. 419 Rv. bepaalde kader waarbinnen de toetsing in cassatie plaatsvindt. Hetzelfde geldt indien de derde tussenkomt teneinde tegenover de beide partijen een zelfstandig verweer tegen de vordering te voeren.

3.3 Ten aanzien van voeging als bedoeld in art. 217 Rv. kan dat echter niet gezegd worden, omdat de partij die zich aan de zijde van een van de partijen in cassatie voegt, zich bij het standpunt van die partij aansluit en dit ondersteunt en aldus geen nieuwe feitelijke grondslag als hiervoor bedoeld introduceert. Daarom kan een derde die daarbij belang heeft in cassatie vorderen zich te mogen voegen. Voor het aannemen van dat belang - ook bij voeging in de feitelijke instanties - is voldoende dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij, aan wier zijde de derde zich voegt, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden. De aard van de cassatieprocedure verzet zich, zoals gezegd, niet tegen voeging, met dien verstande dat de derde die zich heeft mogen voegen gebonden is aan de rechtsstrijd zoals die door de middelen is bepaald. Hij kan niet zelf middelen tegen de bestreden uitspraak aanvoeren ook al mocht de cassatietermijn nog niet zijn verstreken.

3.4 In het onderhavige geval heeft [eiseres 1] onbestreden gesteld dat haar de in reconventie geldend gemaakte vordering van [eiseres 2] op [verweerder] is gecedeerd. Hoewel voor de cessionaris die in het geding wenst op te komen in een dergelijk geval in de feitelijke instanties in het algemeen ook tussenkomst mogelijk - en bij tegenspraak van de cessie door de beweerdelijke cedent geboden - is, nu de cessionaris een eigen vorderingsrecht jegens de debiteur kan uitoefenen, staat dat op zichzelf er niet aan in de weg dat de cessionaris een voldoende belang heeft bij voeging aan de zijde van zijn rechtsvoorganger - op wiens naam de procedure ondanks de cessie is aangevangen of in een volgende instantie voortgezet - teneinde toewijzing van de vordering te verzekeren.

3.5 Uit het voorgaande volgt dat de primaire vordering tot voeging, waaromtrent [eiseres 2] tot toewijzing althans referte heeft geconcludeerd, toewijsbaar is. Nu tegen de incidentele vordering geen verweer is gevoerd zullen de kosten van het incident worden gereserveerd tot de einduitspraak in cassatie.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

laat [eiseres 1] toe zich te voegen aan de zijde van [eiseres 2];

verwijst de zaak naar de rol van 28 maart 2008 voor voortprocederen;

reserveert de beslissing omtrent de kosten van het incident tot de einduitspraak in cassatie;

begroot deze kosten tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres 1] op € 68,07 aan verschotten en € 800,-- voor salaris, aan de zijde van [eiseres 2] op € 68,07 aan verschotten en € 800,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerder] op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 14 maart 2008.