Hoge Raad, 27-06-2008, BC7669, C07/021HR
Hoge Raad, 27-06-2008, BC7669, C07/021HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 juni 2008
- Datum publicatie
- 27 juni 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BC7669
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC7669
- Zaaknummer
- C07/021HR
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Ontslag wegens werkweigering; “situatieve arbeidsongeschiktheid” (art.7:628); door werknemer te stellen en aannemelijk te maken feiten en omstandigheden.
Uitspraak
27 juni 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/021HR
IV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
SGBO, Onderzoek- en adviesbureau van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en SGBO.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 12 juli 2004 SGBO gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd,
1. een bedrag aan schadeloosstelling van € 453.917,36;
2. het volledige salaris over de periode van 11 tot 21 augustus 2003 en 50% van het salaris over de periode van 21 augustus tot en met 8 september 2003;
3. vergoeding van kosten van rechtsbijstand;
4. een bedrag van € 35.475,05 ter zake van bonus over het jaar 2003.
SGBO heeft de vordering bestreden.
Bij vonnis van 28 juli 2004 heeft de rechtbank SGBO veroordeeld tot betaling van een vergoeding van € 175.000,- en betaling van het onbetaald gebleven deel van het salaris over de periode van 11 augustus 2003 tot en met 8 september 2003.
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
SGBO heeft verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld. [Eiser] heeft het incidentele beroep bestreden.
Bij arrest van 8 december 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van [eiser] alsnog afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
SGBO heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 4 april 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser], geboren in 1948, is per 1 januari 2001 in dienst getreden bij SGBO als statutair directeur/ bestuurder van de vennootschap. Voordien was [eiser] sinds 1 januari 1989 in dienst bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) als hoofd van de toen nog niet verzelfstandigde stafafdeling SGBO. VNG is (indirect) enig aandeelhouder van SGBO. Het bruto maandsalaris van [eiser] bedroeg laatstelijk € 8.082,58 exclusief vakantietoeslag.
(ii) De arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en SGBO bevat onder meer de mogelijkheid van toekenning van een bonus en een bepaling over de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
(iii) [Eiser] heeft tot volle tevredenheid van VNG gedurende bijna veertien jaar leiding gegeven aan het personeel van (eerst de afdeling en vervolgens de verzelfstandigde) SGBO. Zowel over 2001 als over 2002 heeft [eiser] de maximale bonus ontvangen.
(iv) Eind 2002 heeft binnen SGBO een medewerkerstevredenheidsonderzoek (hierna: MTO) plaatsgevonden.
De resultaten van dit onderzoek zijn in februari 2003 bekendgemaakt. Er bleek kritiek van werknemers te bestaan op de wijze van leidinggeven van - onder anderen - [eiser], die vervolgens heeft ingestemd met het verlenen van een aanvullende opdracht aan het onderzoeksbureau.
(v) Op 17 april 2003 heeft [eiser] zich ziek gemeld als gevolg van de negatieve uitkomsten van het MTO. [Eiser] heeft op 22 april 2003 contact gehad met de bedrijfsarts [betrokkene 1] (hierna: de bedrijfsarts) die rapporteerde: "Op dit moment is time-out voor een aantal wkn. geïndiceerd. Interventie niet vereist." Er werd een vervolgafspraak gemaakt voor 21 mei 2003.
(vi) Op 24/25 april 2003 heeft [eiser] kennisgenomen van de resultaten van het aanvullend onderzoek, waarin de klachten van medewerkers waren vastgelegd.
(vii) Op 29 april 2003 heeft [eiser] telefonisch gesproken met [betrokkene 2], de voorzitter van de Raad van Commissarissen van SGBO (hierna: [betrokkene 2]). In dit gesprek heeft [eiser] naar voren gebracht dat zijn prestaties miskend werden en dat hij hierdoor was aangeslagen. [Betrokkene 2] heeft haar steun voor [eiser] uitgesproken.
(viii) Op 13 mei 2003 heeft [eiser] een gesprek gevoerd met zijn mededirecteur [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) en bij die gelegenheid zijn positie als directeur ter beschikking gesteld. [Betrokkene 3] heeft echter te kennen gegeven dat hij het niet nodig achtte dat [eiser] zou vertrekken. Op 20 mei 2003 heeft [eiser] weer een gesprek gehad met [betrokkene 2] en [betrokkene 3], waarin hij zijn positie ten tweede male ter beschikking heeft gesteld.
(ix) Op 21 mei 2003 is [eiser] op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. Haar rapport vermeldt: "Betr. werkt hard aan het creëren van zijn horizon en gaat de gesprekken die hiervoor nodig zijn nu aan". Er werd een vervolgafspraak gemaakt voor 16 juni 2003.
(x) Op 27 mei 2003 heeft [eiser] met [betrokkene 3] en [betrokkene 4], directeur van VNG (hierna: [betrokkene 4]), gesproken. [Betrokkene 4] heeft vervolgens op 12 juni 2003 overleg gevoerd met de Raad van Commissarissen. De Raad van Commissarissen heeft toen zijn steun uitgesproken voor [eiser].
(xi) Op 5 juni 2003 heeft [betrokkene 3] in reactie op het MTO een Plan van Aanpak aangeboden aan alle medewerkers, waarin verbetervoorstellen werden gedaan. [Eiser] is bij het opstellen van het Plan van Aanpak niet betrokken geweest en heeft daarvan pas begin augustus 2003 kennisgenomen.
(xii) Op 16 juni 2003 heeft [eiser] de bedrijfsarts weer bezocht. Zij heeft gerapporteerd: "Situatief arbeidsongeschikt totdat er beslissing is gevallen over de toekomst." De volgende afspraak werd een week later gepland, op 23 juni 2003.
(xiii) Op 19 juni 2003 heeft [eiser] gesproken met [betrokkene 4] en [betrokkene 2]. Zij zagen geen aanleiding voor een vertrek van [eiser] en hebben hem nogmaals hun steun betuigd.
(xiv) Op 23 juni 2003 is [eiser] door de bedrijfsarts arbeidsgeschikt verklaard. [Eiser] heeft toen zijn werkzaamheden niet hervat, omdat hij met [betrokkene 3] had afgesproken vooralsnog betaald verlof te krijgen. Dezelfde dag nog heeft [eiser] een afspraak gemaakt met [betrokkene 4] om van gedachten te wisselen over een mogelijke vertrekregeling.
(xv) Op 27 juni 2003 heeft het gesprek met [betrokkene 4] plaatsgevonden. Toen duidelijk werd dat geen overeenstemming kon worden bereikt over een vertrekregeling heeft [betrokkene 4] de met [betrokkene 3] gemaakte afspraak over betaald verlof herroepen en [eiser] gezegd dat hij weer aan het werk diende te gaan.
(xvi) Bij brief van 30 juni 2003 heeft [betrokkene 4] [eiser] meegedeeld hem "een dag na ontvangst van deze brief" weer op het werk te verwachten. De brief vermeldt voorts:
"Ik heb er alle vertrouwen in dat u uw functie weer volledig kunt hervatten als statutair directeur van SGBO. Indien (praktische) problemen uw terugkeer belemmeren dan ben ik meer dan bereid deze samen met u en SGBO op te lossen. Mocht u van plan zijn anders te handelen dan hierboven geschetst staat, dan verneem ik dat graag op korte termijn van u."
(xvii) [Eiser] is niet aan het werk gegaan maar heeft zich op 4 juli 2003 gewend tot een advocaat.
(xviii) Bij brief van 7 juli 2003 heeft [betrokkene 4] namens VNG aan [eiser] bericht dat de salarisbetaling vanaf 30 juni 2003 zal worden gestaakt, omdat [eiser] het werk ondanks het feit dat hij per 23 juni 2003 weer arbeidsgeschikt is verklaard niet heeft hervat. In de brief werd gewezen op de mogelijkheid van het vragen van een second opinion ter zake van het oordeel over de arbeidsgeschiktheid, en werd [eiser] aangezegd dat bij weigering zijn functie uit te oefenen ontslag zal volgen
(xix) [Eiser] heeft [betrokkene 4] op 10 juli 2003 in aanwezigheid van de wederzijdse advocaten meegedeeld zich nog arbeidsongeschikt te achten en slechts arbeidsgeschikt te zijn verklaard in verband met de afspraak van betaald verlof. Daarop werd afgesproken dat [betrokkene 4] terzake navraag zou doen bij de bedrijfsarts. De advocaat van [eiser] heeft benadrukt dat reïntegratie zeker enige tijd zou vergen.
(xx) Op 11 juli 2003 heeft de bedrijfsarts aan SGBO en [eiser] mondeling bevestigd dat [eiser] niet arbeidsongeschikt is.
(xxi) Bij brief van 16 juli 2003 heeft de bedrijfsarts aan SGBO over [eiser] - onder meer - geschreven:
"(...) Toen duidelijk was hoe de partijen in het proces stonden en [[eiser]] nog steeds in een stabiele evenwichtige en weer belastbare fase was, is het advies 'niet arbeidsongeschikt' per 23-6-2003 afgegeven. Op en na 23-6-2003 zijn er geen beperkingen door ziekte en/of gebrek die het aanwenden van het arbeidsvermogen zouden verhinderen. In dit advies kon [[eiser]] zich ook goed vinden, een second opinion werd niet aangevraagd. Inmiddels enkele weken later op 11-7 meldde [[eiser]] zich echter telefonisch met de mededeling dat hij zich weer moest ziekmelden. Door de arbeidsrechtelijke gesprekken waren er spanningen ontstaan waar hij last van had. De geuite klachten gaven m.i. echter geen aanleiding om van ziekte en/of gebrek te spreken. De niet-arbeidsongeschiktheidsverklaring van 23-6 kon dan ook overeind blijven. Er was geen voortschrijdend medisch inzicht die de beslissing van 23-6 op losse schroeven zou zetten. In de beoordeling nam ik ook mee wat de recidiefkans zou zijn bij hervatten. De terugkeer zou zorgvuldig gewaarborgd worden met een coachend traject. De kans op uitval door ziekte ten gevolge van spanningen op de werkvloer wordt hiermee op een adequate manier voorkomen. De beslissing over het niet accepteren van de nieuwe ziekmelding op en na 11-7 heb ik [[eiser]] medegedeeld. (...)"
(xxii) Van 14 juli tot en met 10 augustus 2003 is [eiser] met vakantie gegaan. Deze vakantie was reeds ruim voordien gepland; over die periode is het salaris doorbetaald.
(xxiii) Op 11 augustus 2003 heeft [eiser] personeelszaken van SGBO gebeld voor het maken van een afspraak voor een gesprek. Dit gesprek heeft op 14 augustus 2003 plaatsgevonden. SGBO gaf te kennen dat de loonopschorting in afwachting van de uitkomsten van het second opinion onderzoek gehandhaafd bleef. Voorts werd gesproken over het inschakelen van een coach en kreeg [eiser] het Plan van Aanpak overhandigd met de vraag of hij dit kon onderschrijven.
(xxiv) Op 21 augustus 2003 heeft nogmaals een gesprek met [betrokkene 4] plaatsgevonden, waarin duidelijk werd dat het vertrouwen van SGBO in [eiser] na diens terugkeer van vakantie ernstig was gedaald.
(xxv) Op 26 augustus 2003 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [betrokkene 3] over het Plan van Aanpak. [Eiser] bleek zich voor een belangrijk deel niet te kunnen vinden in de door te voeren wijzigingen in het beleid. Dit heeft hij verwoord in een schriftelijke reactie.
(xxvi) Op 29 augustus 2003 heeft het second opinion onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft telefonisch aan de bedrijfsarts laten weten dat [eiser] per 23 juni 2003 arbeidsgeschikt werd geacht. Daarop heeft SGBO het vertrouwen in [eiser] opgezegd en nog dezelfde dag oproepen verstuurd voor een Buitengewone Vergadering van Aandeelhouders op 8 september 2003 om te komen tot ontslag van [eiser].
(xxvii) Op 2 september 2003 heeft [eiser] een eerste sessie met een door hem ingeschakelde coach gehad.
(xxviii) Op 8 september 2003 is [eiser] in een buitengewone vergadering van aandeelhouders met onmiddellijke ingang ontslagen, na voorafgaand positief advies van de ondernemingsraad.
(xxix) Bij brief van 10 september 2003 heeft het UWV USZO aan [eiser] bericht:
"(...) Op grond van de resultaten van ons onderzoek zijn wij van oordeel dat u per 23 juni 2003 geschikt bent voor het verrichten van eigen werk. Voor een korte algemene toelichting van ons oordeel verwijzen wij u naar de bijgevoegde
bijlage. (...)"
De desbetreffende bijlage vermeldt:
"(...) Client was en is niet arbeidsongeschikt als gevolg van ziekte of gebrek. Client is thans situatief arbeidsongeschikt en was dat per 23 juni 2003 ook al. (...)"
(xxx) SGBO heeft aan [eiser] zes maanden salaris plus vakantiegeld (tot en met 31 maart 2004) betaald, omdat SGBO bij het ontslag de opzegtermijn van zes maanden niet in acht heeft genomen. Tevens heeft SGBO hem "uit coulance overwegingen" 50% van zijn bruto salaris betaald over de periode van 22 augustus tot 8 september 2003.
(xxxi) Bij beslissing op bezwaar van 28 juli 2004 heeft het UWV het bezwaar van [eiser] tegen de weigering van het UWV hem een werkloosheidsuitkering toe te kennen gegrond verklaard. Overwogen is dat [eiser] niet-verwijtbaar werkloos is geworden.
(xxxii) De werkloosheidsuitkering van [eiser] is per 30 januari 2005 beëindigd.
3.2 De rechtbank heeft, zoals hiervoor onder 1 is vermeld, SGBO veroordeeld tot betaling van een vergoeding van € 175.000,-- wegens kennelijk onredelijk ontslag en tot betaling van het onbetaald gebleven gedeelte van het salaris in de periode van 11 augustus 2003 tot en met 8 september 2003.
3.3 Het hof heeft in het incidenteel beroep van SGBO het vonnis van de rechtbank vernietigd, en alle vorderingen van [eiser] afgewezen.
Voorzover in cassatie van belang heeft het hof daartoe het volgende overwogen.
(a) Zowel de bedrijfsarts als de UWV-arts zijn van oordeel dat [eiser] vanaf 23 juni 2003 geschikt is voor het verrichten van zijn eigen werk. Werkhervatting zou volgens de bedrijfsarts geen medische problemen voor [eiser] veroorzaken. Uit de second opinion van het UWV volgt dat de situatieve arbeidsongeschiktheid van [eiser] per 23 juni 2003 niet een gevolg is van ziekte of gebrek. Een andersluidend oordeel van een arts dat de juistheid van het oordeel van de beide artsen in twijfel trekt, is door [eiser] niet overgelegd. Als vaststaand wordt dan ook aangenomen dat [eiser] per 23 juni 2003 weer volledig arbeidsgeschikt was en dat werkhervatting niet tot schade van zijn gezondheid zou hebben geleid. (rov. 4.1)
(b) Nu sprake was van niet-medische situatieve arbeidsongeschiktheid, diende [eiser] zijn werkzaamheden te hervatten. Reïntegratie was niet aan de orde, omdat [eiser] volledig arbeidsgeschikt was bevonden. (rov. 4.2)
(c) Op 27 juni 2003 heeft SGBO in de persoon van [betrokkene 4] de afspraak die [eiser] met [betrokkene 3] had gemaakt over het nemen van betaald verlof per 23 juni 2003, ongedaan gemaakt. Bij die gelegenheid en meermalen nadien is [eiser] duidelijk te kennen gegeven dat hij weer op het werk werd verwacht. [Eiser] heeft daaraan geen gehoor gegeven. Hij achtte zich fysiek en mentaal nog niet in staat om te werken. Daartoe was nadere begeleiding nodig. Ook zou volgens hem eerst overleg moeten plaatsvinden over de implementatie van het nieuwe beleid (Plan van Aanpak) dat door [betrokkene 3] was vastgesteld en zou bekeken moeten worden hoe het management en de ondernemingsraad tegen een terugkeer van [eiser] zouden aankijken. (rov. 4.3)
(d) In het onderhavige geval kan niet gesproken worden van bereidheid van [eiser] tot het hervatten van de bedongen arbeid. [Eiser] is per 23 juni 2003 geheel arbeidsgeschikt bevonden. Dat hij zichzelf nog niet in staat achtte om te werken is niet de maatstaf. Tot begin juli 2003 heeft SGBO steeds haar steun voor [eiser] uitgesproken. [Eiser] heeft de daadwerkelijke hervatting van zijn werkzaamheden echter afhankelijk gesteld van voldoening vooraf aan zijn wensen, hetgeen niet aanvaardbaar is. Het werk van [eiser] bestond uit veel meer dan de implementatie van het Plan van Aanpak. Na hervatting van het werk had [eiser] het nieuwe beleid met [betrokkene 3] kunnen bespreken. Voor zover [eiser] beoogt te stellen dat SGBO begeleiding moest aanbieden heeft SGBO zich daartoe meermalen bereid verklaard. Ook heeft SGBO het inschakelen van een personal coach gefaciliteerd. De omstandigheid dat de eisen van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) meebrengen dat van SGBO zou mogen worden verlangd dat zij, nadat [eiser] zijn werkzaamheden zou hebben hervat, in overleg met hem zou hebben gezocht naar mogelijkheden om de arbeidsomstandigheden zodanig aan te passen dat de kans op het opnieuw intreden van arbeidsongeschiktheid wordt voorkomen, leidt er niet toe dat [eiser] gerechtigd was de werkhervatting op te schorten totdat een dergelijk onderzoek zou zijn verricht. (rov. 4.4)
(e) Ingevolge de hoofdregel van artikel 7:627 BW is de werkgever geen loon verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. De werknemer behoudt echter het recht op het naar tijdruimte vastgestelde loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen (artikel 7:628 lid 1 BW). Bereidheid om de overeengekomen arbeid te verrichten heeft als uitgangspunt te gelden, hoewel niet is uitgesloten dat ondanks het ontbreken van bereidheid toch aanspraak op loon bestaat, te weten indien desondanks moet worden aangenomen dat de arbeid niet is verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever dient te komen. (rov. 4.5)
(f) In het onderhavige geval is niet gebleken van bereidheid van [eiser] het werk te hervatten. Voorts is naar het oordeel van het hof geen sprake geweest van voor rekening van SGBO komende omstandigheden als gevolg waarvan [eiser] het werk niet heeft kunnen hervatten. SGBO heeft steeds haar steun voor [eiser] uitgesproken. Meermalen heeft zij [eiser] begeleiding bij de hervatting van zijn werkzaamheden aangeboden. Voorts heeft SGBO het inschakelen van een personal coach gefaciliteerd mede doordat zij bereid is geweest de kosten van de coaching voor haar rekening te nemen. Nu geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 7:628 BW, heeft [eiser] jegens SGBO geen aanspraak op doorbetaling van zijn loon. (rov. 4.6)
(g) SGBO heeft [eiser] op 8 september 2003 ontslagen. Haar vertrouwen in [eiser] was verloren gegaan omdat [eiser] (ook na zijn vakantie) niet bereid bleek het werk te hervatten. Het hof is van oordeel dat SGBO gegeven de omstandigheden terecht stelt dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan werkweigering. [Eiser] komt geen beroep toe op het bepaalde in art. 7:681 lid 2 onder b BW. Vanaf 27 juni 2003 heeft [eiser] geweigerd zijn werk te hervatten, ondanks het herhaald en dringend verzoek daartoe en ondanks het feit dat hij arbeidsgeschikt was. Deze herhaalde werkweigering levert voldoende reden voor ontslag op staande voet op, waarbij wordt meegewogen dat [eiser] gedurende bijna 14 jaar naar volle tevredenheid leiding heeft gegeven aan (eerst de afdeling en vervolgens de verzelfstandigde) SGBO, zijn leeftijd en kansen op de arbeidsmarkt. Nu die voor ontslag op staande voet kwalificerende werkweigering van [eiser] de aanleiding is geweest voor het ontslag van [eiser] op 8 september 2003, is geen plaats meer voor het oordeel dat het ontslag niettemin onredelijk is om de in artikel 7:681 lid 2, onder b, BW vermelde reden. (rov. 4.7-4.9)
3.4 Het middel strekt primair ten betoge dat het hof heeft miskend dat geen sprake is, althans geen sprake behoeft te zijn, van werkweigering, en daarmee ook niet van een situatie waarin ontslag op staande voet aan de orde kan komen, wanneer een werknemer, zoals in dit geval [eiser], situatief arbeidsongeschikt is, dus ook als de arbeidsongeschiktheid niet het gevolg is van ziekte of gebrek als bedoeld in art. 7:629 lid 3 BW. De vaststelling door het hof dat [eiser] per 23 juni 2003 weer volledig arbeidsgeschikt was, is onjuist, althans onbegrijpelijk. Ook voor het geval waarin sprake is van niet-medische arbeidsongeschiktheid, bestaat primair geen verplichting tot hervatting van de werkzaamheden, subsidiair bestaat deze niet behoudens bijzondere omstandigheden en meer subsidiair wil het middel deze verplichting laten afhangen van de omstandigheden. Het hof heeft voorts miskend dat bij situatieve arbeidsongeschiktheid, zo al niet in het algemeen dan toch onder bijzondere omstandigheden, de werknemer werkhervatting afhankelijk mag stellen van het honoreren van bepaalde voorwaarden. Op grond hiervan heeft - aldus het middel - het hof ten onrechte en/of op onjuiste gronden geoordeeld dat sprake is van een oorzaak in de zin van art. 6:628 lid 1 BW die voor rekening van [eiser] komt. Subsidiair voert het middel aan dat zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat in de gegeven omstandigheden sprake is van werkweigering, dan nog het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze werkweigering [eiser] zo zwaar zou mogen worden aangerekend dat deze een dringende reden voor ontslag zou hebben opgeleverd. Bovendien hééft SGBO aan [eiser] geen ontslag op staande voet gegeven, zodat het hof had moeten toekomen aan de beantwoording van de vraag of het ontslag kennelijk onredelijk is.
3.5.1 Het hof heeft in rov. 4.1 - onbestreden - overwogen dat [eiser] door de bedrijfarts en het UWV per 23 juni 2003 volledig arbeidsgeschikt was bevonden en dat werkhervatting niet tot schade aan zijn gezondheid zou hebben geleid.
3.5.2 In een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, kan zich de situatie voordoen dat de werknemer zich op grond van (dreigende) psychische of lichamelijke klachten niet in staat acht tot het verrichten van zijn werkzaamheden, hoewel ten aanzien van de arbeidsgeschiktheid geen medische beperkingen van psychische of fysieke aard kunnen worden vastgesteld, zodat van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte in de zin van art. 7:629 BW geen sprake is. Dit geval wordt wel aangeduid als "situatieve arbeidsongeschiktheid" en de vraag doet zich voor in hoeverre in zo'n geval gezegd kan worden dat de werknemer zijn werkzaamheden niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, als bedoeld in art. 7:628 lid 1 BW.
3.5.3 De werknemer, zoals [eiser], die zich erop beroept dat hij als gevolg van de hiervoor bedoelde "situatieve arbeidsongeschiktheid" zijn werkzaamheden niet heeft verricht en over de betrokken periode doorbetaling van zijn loon vordert, zal feiten en omstandigheden moeten stellen en zonodig aannemelijk moeten maken die tot het oordeel kunnen leiden dat in die periode de arbeidsomstandigheden, door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, voor hem zodanig waren dat, met het oog op de (dreiging van) psychische of lichamelijke klachten, van hem redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden zou verrichten. Hierbij verdient aantekening dat de werknemer in een zodanig geval van "situatieve arbeidsongeschiktheid" in beginsel gehouden is alle medewerking te verlenen aan inspanningen die erop gericht zijn de oorzaken daarvan weg te nemen. De werknemer behoudt dan ingevolge art. 7:628 BW zijn recht op loon, en "werkweigering" kan dan geen ontslaggrond vormen.
3.5.4 Het hof heeft het voorgaande evenwel niet miskend. Zijn oordeel moet aldus verstaan worden dat het, uitgaande van de hiervoor in 3.5.1 weergegeven vaststelling, allereerst in rov. 4.2 heeft geoordeeld dat reïntegratie (als bedoeld in art. 7:658a en art. 7:660a BW) niet aan de orde is omdat [eiser] volledig arbeidsgeschikt was bevonden, zodat hij (kennelijk: in beginsel) zijn werkzaamheden diende te hervatten. Vervolgens heeft het hof in rov. 4.3 - 4.6 de door [eiser] ter ondersteuning van zijn beroep op "situatieve arbeidsongeschiktheid" aangevoerde omstandigheden beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie is gekomen dat die omstandigheden ontoereikend zijn en niet de conclusie kunnen rechtvaardigen dat [eiser] zijn werkzaamheden niet (zonder meer) behoefde te hervatten. Blijkens het in rov. 4.5 en 4.6 overwogene heeft het hof ook getoetst of de aangevoerde omstandigheden grond opleverden voor toepassing van art. 7:628, doch het heeft geoordeeld dat daarvan geen sprake was. Deze oordelen geven, in het licht van de hiervoor in 3.5.3 omschreven stelplicht van [eiser], geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn in het licht van hetgeen [eiser] in de feitelijke instanties had aangevoerd toereikend gemotiveerd. De weging van de aard en de ernst van de omstandigheden die het hof aanleiding hebben gegeven tot de conclusie dat ook geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag (rov. 4.9), is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Onbegrijpelijk is dat oordeel niet. Op het voorgaande stuiten alle klachten van het middel af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van SGBO begroot op € 5.905,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 27 juni 2008.