Home

Hoge Raad, 08-07-2008, BC9186, 00576/07

Hoge Raad, 08-07-2008, BC9186, 00576/07

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 juli 2008
Datum publicatie
8 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC9186
Formele relaties
Zaaknummer
00576/07
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 261

Inhoudsindicatie

Art. 261 Sr. Onder "ruchtbaarheid geven" a.b.i. art. 261 Sr dient te worden verstaan "het ter kennis van het publiek brengen" (vgl. HR LJN AC4535, NJ 1965, 131). Met zodanig 'publiek' is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld. Uit de bewijsmiddelen en ’s Hofs overwegingen is niet af te leiden dat verdachte de door het Hof als bewijsmiddel gebezigde brief met daarin de beweerde feiten die betrekking hebben op de aangever X, heeft toegezonden aan Y, de moeder van het in de brief genoemde kind, met het kennelijke doel om aan die feiten ruchtbaarheid in de bedoelde zin te geven. De enkele omstandigheid dat Y de inhoud van de brief ter kennis heeft gebracht van de aangever en van de huisarts is daartoe niet voldoende. De bewezenverklaring is in zoverre ontoereikend gemotiveerd. De HR doet om doelmatigheidsredenen de zaak zelf af en spreekt verdachte vrij.

Uitspraak

8 juli 2008

Strafkamer

nr. 00576/07

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, van 4 augustus 2006, nummer 22/000986-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, van 10 februari 2006 - de verdachte ter zake van "smaad" veroordeeld tot een geldboete van € 400,-, subsidiair acht dagen hechtenis, waarvan € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Schipper heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof het verweer dat de verdachte niet het opzet heeft gehad om aan de door haar geuite beschuldigingen ruchtbaarheid te geven, op ontoereikende gronden heeft verworpen.

3.2.1. Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:

"zij op of omstreeks 27 juni 2003 te 's-Gravenhage opzettelijk de goede naam van [betrokkene 1] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijk doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft zij met voormeld doel aan [betrokkene 2] - zakelijk weergegeven - medegedeeld dat [betrokkene 1] zich zuigzoentjes laat geven en zijn oor laat likken en met zijn piemel laat spelen, door de minderjarige dochter van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en dat [betrokkene 1] uitgebreid aan de vingers van de minderjarige dochter van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zuigt en vervolgens in de opstelling van haar schrijven de indruk wekt dat deze handelingen zodanig worden uitgevoerd dat deze handelingen ontuchtig zijn."

3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

1. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:

"Ik heb met mijn ex-vriendin [betrokkene 2] een dochter genaamd [betrokkene 3] die nu vijf jaar is. In juni 2002 kreeg ik een relatie met [verdachte]. Medio juni 2003 heb ik onze relatie beëindigd. [Verdachte] verweet mij dat ik haar alleen voor de leuke dingen had gebruikt.

Vervolgens kreeg ik op 23 juni 2003 sms-berichten van [verdachte].

Noot verbalisant: de aangever laat mij de sms-berichten lezen:

"Vraag me af of [betrokkene 2] t ziet als pure vader-dochter liefde of dat piemelgefriemel, zuigzoenen oorlikken als niet zo onschuldig? Waarin eindigt t? Interessant." Verstuurd op 23 juni 2003 te 00.30 uur.

"Ik moet er toch niet aan denken dat t geen je t allerliefst is vanwege onzedelijk gedrag kwijt raakt." Verstuurd op 23 juni 2003 te 00.44 uur.

"Bescherm t arme kind voor de vieze pedo papa." Verstuurd op 23 juni 2003 te 07.19 uur.

"Jij denkt toch niet in me leven te stappen, me kapot te maken, sorry zeggen en gezellig weer verder. Sufferd." Verstuurd op 23 juni 2003 te 07.48 uur.

Gekoppeld: "1/2 Afwachten maar hoe [betrokkene 2] de situatie inschat. Misschien vindt ze t heel normaal en zuigt haar [betrokkene 3]'s vingers ook en krijgt hij zuigzoenen etc. Hij is tenslotte haar vader." Verstuurd op 23 juni 2003 te 08.24 uur.

Op 27 juni 2003 werd ik gebeld door [betrokkene 2]. Zij deelde mij mede dat zij een brief had ontvangen van [verdachte]. In de brief stonden ernstige belastende en zeer pijnlijke zaken, onder andere dat [betrokkene 3] aan mijn piemel zou friemelen onder de douche. Ik vond dit echt heel erg.

Ik heb aan niemand het recht of de toestemming gegeven mijn eer of goede naam aan te randen door middel van geschriften en hiermee mij te belasten met zeer ernstige beschuldigingen."

2. een (anonieme) brief van 24 juni 2003, voor zover inhoudende:

"Ik heb mij verbaasd over de omgang welke tussen [betrokkene 1] en zijn dochter [betrokkene 3] speelt. In de loop der tijd heb ik een aantal dingen zelf aanschouwd dan wel uit mondelinge overdracht van [betrokkene 1] zelf mogen vernemen. Zo blijkt dat de volgende zaken aan de orde zijn. [Betrokkene 3] likt haar vaders oor en geeft hem zuigzoentjes (hiervan toonde hij ook een plekje in zijn nek), hij zuigt haar vingers uitgebreid (en dan heb ik het niet over jamvingers na het eten van pannenkoeken, en dergelijke) en gefriemel aan zijn piemel bij het douchen. De feiten lijken wellicht onschuldig stuk voor stuk genomen, echter bij opsomming hiervan en gezien zijn bezitterige houding ten opzichte van [betrokkene 3] denk ik dat enige oplettendheid in het belang van uw dochter gepast zou zijn.

In een gesprek dat ik onlangs voerde met [betrokkene 1] waarin ik hem vroeg of hij deze onschuldige dingen ook aan anderen vertelde, meldde hij mij: "dat houd ik liever voor mij". Dit heeft mij doen besluiten u hiervan op de hoogte te stellen."

3. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:

"Ik heb een brief aan [betrokkene 2], de moeder van [betrokkene 3], geschreven met betrekking tot handelingen van de aangever, [betrokkene 3]'s vader. Ik heb de brief aan de moeder van [betrokkene 3] anoniem verzonden omdat zij als moeder verantwoordelijk is voor haar dochter. Uit de aanhef van de brief kon ze afleiden van wie deze brief was. Ik was zo kwaad. Ik heb de brief aan de moeder van [betrokkene 3] anoniem verzonden. Zij kon hierdoor mij geen toelichting vragen."

4. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [betrokkene 2]:

"Ik heb die brief op 25 juni 2003 ontvangen. Ik was enorm geschrokken. Ik heb eerst de huisarts gebeld. Die arts kent [betrokkene 1] ook. Hij zei dat hij zich niet kon voorstellen dat [betrokkene 1] zoiets zou doen. Ik heb [betrokkene 1] toen gebeld en gezegd dat ik met hem wilde praten over de brief. Bij de brief zaten een aantal bijlagen waaruit ik kon opmaken dat de brief was geschreven door [verdachte].

Ongeveer een week na 27 juni heb ik [betrokkene 1] die brief laten lezen. Hij was ontdaan. Nadat ik de brief las dacht ik in eerste instantie: "Dat kan niet". Ik schrok van de manier waarop het op papier stond. Ik vond het kwetsend. Die vrouw wilde volgens mij iets op papier zetten waardoor ik in actie moest komen."

5. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [betrokkene 1]:

"[Betrokkene 2] belde mij op 27 juni 2003 over de brief van [verdachte]. Ze vertelde mij dat er zaken in die brief stonden die echt niet konden. Ik schrok enorm. [Betrokkene 2] belde me in paniek. Met "dingen doen die niet konden" bedoel ik onder andere het piemel gefriemel."

3.2.3. In aansluiting op de bewijsmiddelen heeft het Hof nog het volgende overwogen:

"Uit de sms-berichten aan de aangever kort voor het schrijven van de brief, van 23 juni 2003, 0.44 uur en 07.48 uur, leidt het hof af dat de verdachte erop uit was de band tussen de aangever met diens dochter en de moeder van de dochter ernstig te beschadigen door feiten en, naar zij zegt, verhalen van de aangever in een ontuchtig daglicht te stellen tegenover de moeder van aangevers dochter met het oog op door de moeder te nemen stappen, waarbij zij anderen zou inschakelen."

3.2.4. Het bestreden arrest houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"De raadsman van de verdachte heeft het verweer gevoerd dat de verdachte bij het verzenden van de brief aan de ex-partner van het slachtoffer niet het doel voor ogen stond ruchtbaarheid aan het tenlastegelegde te geven.

Het hof is van oordeel dat de brief d.d. 24 juni 2003 - gelet op de aard en inhoud daarvan en de persoon van de geadresseerde, te weten de moeder van het kind - bij de verdachte geen andere verwachting kan hebben gewekt dan dat de in deze anonieme brief geuite beschuldigingen jegens het slachtoffer, bij meer personen bekend zouden raken dan alleen de geadresseerde. Het hof verwerpt mitsdien het verweer."

3.3. Onder "ruchtbaarheid geven" als bedoeld in art. 261 Sr dient te worden verstaan "het ter kennis van het publiek brengen" (vgl. HR 22 januari 1965, LJN AC4535, NJ 1965, 131). Met zodanig 'publiek' is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld.

3.4. Uit de bewijsmiddelen en de onder 3.2.3 en 3.2.4 vermelde overwegingen van het Hof is niet af te leiden dat de verdachte de door het Hof als bewijsmiddel 2 gebezigde brief met daarin de beweerde feiten die betrekking hebben op de aangever [betrokkene 1], heeft toegezonden aan [betrokkene 2], de moeder van het in de brief genoemde kind, met het kennelijke doel om aan die feiten ruchtbaarheid in de bedoelde zin te geven. De enkele omstandigheid dat [betrokkene 2] de inhoud van de brief ter kennis heeft gebracht van de aangever en van de huisarts is daartoe niet voldoende. De bewezenverklaring is in zoverre ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad zal zelf om doelmatigheidsredenen de zaak afdoen en de verdachte van het haar tenlastegelegde vrijspreken.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 juli 2008.