Hoge Raad, 25-04-2008, BD0464, 43815
Hoge Raad, 25-04-2008, BD0464, 43815
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 april 2008
- Datum publicatie
- 25 april 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BD0464
- Zaaknummer
- 43815
Inhoudsindicatie
Artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. Artikel 1, onderdelen a en d, Besluit proceskosten bestuursrecht. Kosten voor beroepsprocedure?
Uitspraak
Nr. 43.815
25 april 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 12 februari 2007, nr. AWB 06/3857, betreffende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 10 januari 2006 te Z een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Gouda opgelegd. De naheffingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Gouda (hierna: de heffingsambtenaar) gehandhaafd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar alsmede de naheffingsaanslag vernietigd, en geoordeeld dat voor het toekennen van een proceskostenvergoeding geen grond bestaat. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Voor de Rechtbank was uiteindelijk enkel in geschil of belanghebbende in aanmerking kwam voor een vergoeding van proceskosten voor de beroepsprocedure. De Rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord.
3.2. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende het standpunt van de heffingsambtenaar, dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gemachtigde voor zijn werkzaamheden een honorarium in rekening heeft gebracht, niet heeft weersproken, dat geen nota van een aan belanghebbende in rekening gebracht honorarium is overgelegd en dat ook overigens van een dergelijk honorarium niet is gebleken. Deze oordelen zijn niet onbegrijpelijk. Kennelijk heeft de Rechtbank eruit afgeleid dat voor belanghebbende geen kosten verbonden zijn aan de hem verleende rechtsbijstand. Reeds dat staat in de weg aan toekenning van een vergoeding ter zake van rechtsbijstand, die immers niet kan volgen indien ter zake daarvan geen kosten zijn gemaakt. Het eerste middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
3.3. Het tweede middel betoogt dat de Rechtbank zonder nadere toelichting is voorbijgegaan aan het ter zitting gedane verzoek om vergoeding van verletkosten - met inbegrip van reiskosten - in verband met het bijwonen van de zitting door belanghebbende zelf.
Voor zover het oordeel van de Rechtbank dat geen grond bestaat voor het toekennen van een proceskostenvergoeding tevens ziet op de reis- en verletkosten van belanghebbende, is dit oordeel niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het tweede middel slaagt derhalve.
3.4. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De hoogte van de door belanghebbende opgevoerde reis- en verletkosten is door de heffingsambtenaar niet bestreden, en komt niet onredelijk voor, met dien verstande dat verletkosten slechts toewijsbaar zijn tot een maximum van € 53,09 per uur.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarbij een veroordeling in de proceskosten achterwege is gebleven,
veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 167,87 aan reis- en verletkosten,
wijst de gemeente Gouda aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
gelast dat de gemeente Gouda aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 105.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.J.J. van Maanen als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2008.