Home

Hoge Raad, 05-09-2008, BD3127, C07/061HR

Hoge Raad, 05-09-2008, BD3127, C07/061HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 september 2008
Datum publicatie
5 september 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BD3127
Formele relaties
Zaaknummer
C07/061HR

Inhoudsindicatie

Boetebeding. Verschuldigdheid contractuele boete bij blijvende onmogelijkheid tot nakoming van primaire verplichting; wettelijke rente over ingevolge boetebeding verbeurde boet wordt eerst verschuldigd na schriftelijke aanmaning op voet van art. 6:82 BW; hanteerbaarheid van het recht; HR doet zelf de zaak af.

Uitspraak

5 september 2008

Eerste Kamer

Nr. C07/061HR

EV/IS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van

1. [Eiser 1],

2. [Eiser 2],

3. [Eiseres 3],

allen wonende te [woonplaats],

EISERS tot cassatie,

advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,

t e g e n

de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE VEGHEL,

zetelende te Veghel,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. M.W. Scheltema.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser 1] (de zoon van eisers sub 2 en 3), de vader, de moeder (eisers sub 2 en 3, tezamen de ouders) en de Gemeente.

1. Het geding in feitelijke instanties

De Gemeente heeft bij exploten van 3 september 2003 de zoon en de ouders gedagvaard voor de rechtbank 's-Hertogenbosch en gevorderd, kort gezegd,

* te verklaren voor recht dat [eiser 1] en de ouders jegens de gemeente onrechtmatig hebben gehandeld;

* te verklaren voor recht dat [eiser 1] en de ouders wanprestatie hebben gepleegd;

* te verklaren voor recht dat [eiser 1] en de ouders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hun onrechtmatig handelen en hun wanprestatie veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat;

* [eiser 1] en de ouders hoofdelijk te veroordelen tot betaling van éénmaal de contractuele boete van € 63.097,74, vermeerderd met de wettelijke rente;

* te verklaren voor recht dat de gemeente bevoegd is tot ontbinding van de door de gemeente en [eiser 1] gesloten koopovereenkomst van 29 januari 2001;

* [eiser 1] en de ouders hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding.

[Eiser 1] en de ouders hebben de vordering bestreden.

De rechtbank heeft, na tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast, bij eindvonnis van 10 november 2004 de vordering afgewezen.

Tegen het eindvonnis heeft de Gemeente hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. [Eiser 1] en de ouders hebben incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de compensatie van de proceskosten.

Bij arrest van 26 september 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover daarbij de vordering sub 4, zoals is ingesteld tegen [eiser 1], is afgewezen en, opnieuw rechtdoende, [eiser 1] veroordeeld tot betaling van € 63.097,74, vermeerderd met rente en kosten. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bekrachtigd, voor zover daarbij vorderingen 1, 2, 3 en 5 geheel zijn afgewezen en vordering 4 tegen de ouders is afgewezen.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser 1] en de ouders beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover daarin de ingangsdatum voor de wettelijke rente over de door [eiser 1] verschuldigde boete op 2 december 2002 is gesteld.

De advocaat van de Gemeente heeft bij brief van 10 juni 2008 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten, voor zover thans nog van belang.

(i) Op 29 januari 2001 is tussen de Gemeente en [eiser 1] een overeenkomst gesloten waarbij eerstgenoemde aan laatstgenoemde een bouwkavel te [plaats] verkocht tegen een prijs van ƒ 116.848,-- exclusief BTW. De akte tot levering is op 23 maart 2001 gepasseerd. In art. 9 van deze akte is een verplichting tot zelfbewoning en een verbod van doorverkoop aan een derde binnen vijf jaren opgenomen, een en ander behoudens onder meer schriftelijke ontheffing van burgemeester en wethouders. Art. 8 van de akte luidt als volgt:

"Artikel 8 Overtreding overeenkomst

Bij een overtreding van deze overeenkomst is de koper respectievelijk zijn rechtsopvolger (...) aan de gemeente Veghel een boete verschuldigd gelijk aan de koopprijs."

(ii) Na voorafgaande correspondentie, waarin [eiser 1] tevergeefs aan de Gemeente een schriftelijke ontheffing door burgemeester en wethouders heeft gevraagd tot doorverkoop aan zijn ouders van de bouwkavel binnen de in art. 9 bedoelde termijn van vijf jaren, heeft [eiser 1] de kavel op 2 december 2002 aan zijn ouders verkocht, en op 3 juni 2003 geleverd.

3.2 In dit geding heeft de Gemeente, voor zover in cassatie nog van belang, gevorderd dat [eiser 1] en zijn ouders zullen worden veroordeeld tot onder meer betaling van de contractuele boete ten belope van € 63.097,74 met rente vanaf 2 december 2002. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof heeft dit vonnis vernietigd en de evengenoemde vordering, voor zover gericht tegen [eiser 1], alsnog toegewezen, met rente zoals verlangd. Wat betreft de ingangsdatum van de wettelijke rente overwoog het hof:

"4.16 (...) Nu nakoming (van de verplichting tot niet-doen) blijvend onmogelijk was geworden, ging de rente aanstonds lopen (art. 6:93 BW)",

waarbij het hof blijkens het dictum met "aanstonds" bedoelde: op het moment van verkoop van de kavel.

3.3 De in de onderdelen 1-4 tegen het bestreden arrest aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.4 Onderdeel 5 is gericht tegen de hiervoor in 3.2 weergegeven reden waarom het hof van oordeel was dat de vordering van de Gemeente rentedragend werd op 2 december 2002. Volgens het onderdeel is de rente pas gaan lopen vanaf "het aangezegde moment, althans op het moment van dagvaarden op 3 september 2003".

3.5.1 Ingevolge art. 6:93 BW bracht de omstandigheid dat de nakoming van de contractuele verplichting tot niet-doen blijvend onmogelijk was geworden, mee dat de bedongen boete zonder aanmaning (tot nakoming van die primaire verplichting) of andere voorafgaande verklaring door [eisers] verschuldigd werd. Anders dan het hof heeft geoordeeld, bepaalt art. 6:93 evenwel niets omtrent de vraag op welk moment wettelijke rente verschuldigd wordt over een ingevolge een boetebeding verbeurde geldsom. Daarvoor is ingevolge art. 6:119 BW vereist dat de schuldenaar met de voldoening van de boete in verzuim is.

3.5.2 De wetgever heeft met de bepalingen inzake het boetebeding (art. 6:91-94 BW) een eind willen maken aan het onder het voor 1992 geldende recht bestaande verschil in regeling tussen bedingen houdende gefixeerde schadevergoeding enerzijds en strafbedingen anderzijds. Zo vermeldt de Toelichting Meijers op art. 6.1.8.16 (thans art. 6:91 BW):

"Het thans geldende wetboek noemt afzonderlijk het beding, waarbij ter voorkoming van geschillen de in geval van wanprestatie te betalen schadevergoeding bij voorbaat op een bepaald bedrag wordt gefixeerd (artikel 1285 B.W.) en het strafbeding, dat dient als prikkel voor de schuldenaar om zijn verbintenis na te komen (artikel 1340 v. B.W.). Artikel 16 doet dit onderscheid vervallen. Niet alleen lopen in de praktijk de beide motieven dooreen, maar bovendien behoeft het verschil in motief niet tot een verschil in regeling te leiden." (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 321)

Tegen die achtergrond dient, in het belang van de hanteerbaarheid van het recht, ook ten aanzien van de vraag op welk moment wettelijke rente over een verbeurde boete verschuldigd wordt, te worden vermeden dat het hier bedoelde onderscheid moet worden gemaakt.

Nu ingevolge art. 6:119 in verbinding met art. 6:82 BW als hoofdregel geld dat voor het verschuldigd worden van wettelijke rente een voorafgaande aanmaning is vereist, leidt het vorenoverwogene ertoe aan te nemen dat wettelijke rente over een ingevolge een boetebeding verbeurde boete eerst verschuldigd wordt na schriftelijke aanmaning op de voet van art. 6:82.

3.5.3 Het onderdeel treft dus doel. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Aangezien is gesteld noch gebleken dat op een eerder moment dan dat van de inleidende dagvaarding een aanmaning heeft plaatsgevonden als hiervoor bedoeld, is de vordering van de Gemeente vanaf dat moment rentedragend.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 september 2006 voor zover daarin wettelijke rente is toegewezen over een bedrag van € 63.097,74 vanaf 2 december 2002 en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

wijst de wettelijke rente over dit bedrag toe met ingang van 3 september 2003;

verwerpt het beroep voor het overige;

veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 1.961,34 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 september 2008.