Home

Hoge Raad, 18-11-2008, BE9847, 01294/07

Hoge Raad, 18-11-2008, BE9847, 01294/07

Inhoudsindicatie

Vordering benadeelde partij. Motiveringsklachten. ’s Hofs oordeel dat de b.p. a.g.v. het bewezenverklaarde handelen rechtstreekse schade heeft geleden is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De klacht dat het Hof het verweer dat de schadevergoedingsplicht van verdachte wegens 'eigen schuld' van de b.p. moet worden verminderd ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen, kan niet tot cassatie leiden. In ’s Hofs overwegingen ligt besloten dat het de mogelijk foutieve gedraging van de b.p., hierin bestaande dat de afrastering op zo korte afstand van de weg is geplaatst dat het risico bestaat dat verdachte deze omver rijdt, van zo geringe betekenis heeft geacht in vergelijking met de (voorwaardelijk) opzettelijke vernieling van de palen door verdachte, dat deze niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid die aan de b.p. kan worden toegerekend i.d.z.v. art. 6:101.1 BW. De klacht dat het Hof heeft nagelaten om bij de vaststelling van de schade rekening te houden met het voordeel - 'nieuw voor oud' - dat de vervanging van de palen volgens verdachte de b.p. zou hebben opgeleverd, faalt. Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk niet aannemelijk geacht dat sprake is van enig voordeel dat redelijkerwijze bij de vaststelling van de vervangingswaarde van de onherstelbaar vernielde palen in rekening moet worden gebracht.

Uitspraak

18 november 2008

Strafkamer

Nr. S 01294/07

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 december 2006, nummer 21/003153-05, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.A. van Kooten-de Jong, advocaat te Montfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

1.2. De Advocaat-Generaal Schipper heeft geconcludeerd en aanvullend geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en tot verwerping van het beroep voor het overige.

1.3. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de

Advocaat-Generaal.

2. Verweren en beslissingen in hoger beroep

2.1. Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte op 11 augustus 2004 en op 7 september 2004 opzettelijk en wederrechtelijk betonnen palen toebehorende aan [benadeelde partij] heeft vernield. [Benadeelde partij] heeft zich in de strafzaak als benadeelde partij gevoegd. Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 971,05 toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel tot hetzelfde bedrag, subsidiair negentien dagen hechtenis, opgelegd.

2.2. De raadsvrouwe van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep blijkens de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities de hoogte van de door de benadeelde partij gevorderde schade bestreden en voorts - voor zover van belang - het volgende aangevoerd:

"Gezien de situatie vindt cliënt dat [benadeelde partij] deze afrastering daar niet dient te hebben staan. [Benadeelde partij] lokt zo problemen uit en maakt op deze wijze onrechtmatig gebruik van zijn eigendomsrecht. Hierdoor acht cliënt deze afrastering daar onrechtmatig geplaatst. (...) Door hetgeen ik u heb verteld is het op 11 augustus misgegaan. (...) Dat de palen zijn geraakt met de mesttank is het gevolg van de situatie ter plekke. Precies in de bocht is de weg verzakt en moet dus links aangehouden worden. Anders kan de mesttank omkantelen en in de sloot naast de weg komen. Precies op deze plek, waar de weg niet breed is plaatst [benadeelde partij] de palen op een plaats dat ze zeker problemen zullen geven. De schade aan de palen is het gevolg van de situatie van de weg in combinatie met de plaatsing van de palen door [benadeelde partij]. Deze palen mochten daar niet staan. Cliënt heeft de palen derhalve niet wederrechtelijk geraakt en ook niet opzettelijk geraakt. Cliënt heeft niet moedwillig de palen geraakt en heeft niet zodanig gehandeld dat hij het vernielen van de palen voor ogen had. Er is hier eerder sprake van een overmachtsituatie. (...)

Gezien het bovenstaande is cliënt dan ook van mening dat hij vrijgesproken dient te worden. Er is onder andere geen sprake van Opzet en wederrechtelijkheid. Cliënt is van mening dat niet bewezen is dat hij zes palen wederrechtelijk en opzettelijk heeft vernield.

Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij] wil ik het volgende opmerken. (...) Zoals gezegd heeft [benadeelde partij] de palen geplaatst op een wijze die erom vraagt dat groter materieel, zoals een tractor, ertegen aan kan rijden. Door de palen op deze plaats te zetten lokt [benadeelde partij] schade uit. Anders gezegd hij neemt het risico dat er schade aan de palen zal ontstaan, omdat de situatie ter plekke zodanig is dat vrachtauto's en tractoren in de bocht van de weg erg weinig ruimte hebben. Als [benadeelde partij] de palen verder naar achteren had gezet dan was deze schade niet ontstaan. Cliënt heeft [benadeelde partij] hierop ook diverse keren gewezen, maar [benadeelde partij] luisterde niet. De palen stonden er onrechtmatig. (...) Aan de zijde van [benadeelde partij] is sprake van eigen schuld en risico aanvaarding. Op grond van artikel 6:101 BW dient de schade dan voor rekening van [benadeelde partij] te blijven."

2.3. Het Hof heeft het volgende overwogen:

- ten aanzien van de bewezenverklaring:

"Het hof is van oordeel dat, wat er ook van zij de mogelijkheid dat de afrastering ter hoogte van het perceel [a-straat 1 ] daar, op die plaats, op zo korte afstand van de weg, inderdaad niet zou mogen staan, verdachte niet het recht had deze afrastering (palen) daarom dan maar omver te rijden. Het hof verwerpt derhalve dit verweer.

Uit de stukken van de zaak en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de betreffende weg smal is en dat deze weg ter hoogte van perceel [a-straat 1 ] een bocht maakt; aan de ene zijde van de bocht is het perceel van [benadeelde partij] en aan de andere zijde van de bocht ligt een sloot. De conditie van het wegdek was toentertijd slecht, er was sprake van spoorvorming en de weg was gedeeltelijk verzakt. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat wanneer hij met een landbouwcombinatie (trekker met aanhanger) heel langzaam rijdt, met een snelheid van zo'n drie kilometer per uur, de bocht is te nemen zonder schade aan de afrastering te veroorzaken. Tevens heeft verdachte verklaard dat de afrastering van [benadeelde partij] meerdere malen is stuk gereden door medewerkers van hem. Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij met zijn landbouwcombinatie harder heeft gereden dan de door hem als veilig gestelde snelheid en dat een landbouwcombinatie te zwaar is om als bestuurder te kunnen merken wanneer de (beton)palen worden geraakt. Verdachte is harder dan stapvoets door de bocht is gereden.

Verdachte wist echter dat hij bijzonder oplettend moest zijn om de afrastering te passeren zonder deze te beschadigen. Verdachte kende het gevaar en moet dat welbewust voor lief hebben genomen toen hij - bewust - met een hogere snelheid dan verantwoord was de bocht nam. Hiermee is sprake van voorwaardelijk opzet op het vernielen van de paaltjes."

- ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte:

"Door de raadsvrouw is aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een overmachtsituatie. Kort gezegd komt het er op neer, volgens de raadsvrouw, dat het verdachte die vele malen per dag met zware en vaak moeilijk te beheersen transporten de afrastering moest passeren door de belemmering die de afrastering opleverde niet mogelijk was zijn bedrijfvoering fatsoenlijk uit te oefenen. Op grond van de hiervoor reeds aangehaalde verklaring van verdachte, inhoudende dat bij zeer lage snelheid een passage zonder schade mogelijk was, moet worden aangenomen dat de afrastering van [benadeelde partij] zo dicht bij de weg lag dat anders handelen dan hij heeft gedaan voor verdachte bij al die passages misschien wel lastig was, maar niet ondoenlijk of gelet op verdachtes bedrijfsbelang in redelijkheid niet te vergen zou zijn geweest. Het hof verwerpt derhalve het verweer.

Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn."

- ten aanzien van de door het Hof opgelegde geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis:

"Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd zal het hof deze zaak met een voor verdachte voelbare straf, in de vorm van een onvoorwaardelijke geldboete, af doen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, uitgaande van de voor verdachte meest milde lezing (van telkens voorwaardelijk opzet) het op 7 september 2004 en dus binnen een maand na feit 1, andermaal niet opbracht om de afrastering met de nodige voorzichtigheid te passeren. Dit is laakbaar en daarbij past een onvoorwaardelijke boete."

- ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij:

"Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Deze schade is onderbouwd met een schade expertiserapport opgemaakt door een deskundige. Dat herstel van de schade -wellicht- goedkoper had gekund (bijvoorbeeld door te kiezen voor tweedehands palen) doet niet terzake voor de schadeopstelling als geheel. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de benadeelde partij een slaatje wil slaan uit deze vernielingen. Verdachte is tot vergoeding van die schade, tot na te melden bedrag, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige, zijnde de BTW over het gevorderde bedrag, zal het hof de vordering wegens verrekenbaarheid van de BTW met de fiscus afwijzen. Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden."

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel klaagt over het in het bestreden arrest besloten liggende oordeel van het Hof dat de vordering van de benadeelde partij eenvoudig van aard is.

3.2. In de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ligt als 's Hofs oordeel besloten dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Dit oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk.

3.3. Het middel faalt.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel komt met motiveringsklachten op tegen de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.2.1. De klachten zijn tevergeefs voorgesteld. Het oordeel van het Hof dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade tot een bedrag van € 971,05 heeft geleden, is niet onbegrijpelijk. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt in het bijzonder nog het volgende in aanmerking genomen.

4.2.2. De klacht dat het Hof het verweer dat de schadevergoedingsplicht van de verdachte wegens 'eigen schuld' van de benadeelde partij moet worden verminderd ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen, kan niet tot cassatie leiden. In de hiervoor onder 2 weergegeven overwegingen van het Hof, in onderling verband en samenhang beschouwd, ligt immers besloten dat het de mogelijk foutieve gedraging van de benadeelde partij, hierin bestaande dat de afrastering op zo korte afstand van de weg is geplaatst dat het risico bestaat dat de verdachte deze omver rijdt, van zo geringe betekenis heeft geacht in vergelijking met de (voorwaardelijk) opzettelijke vernieling van de palen door de verdachte, dat deze niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend in de zin van art. 6:101, eerste lid, BW.

4.2.3. De klacht dat het Hof heeft nagelaten om bij de vaststelling van de schade rekening te houden met het voordeel - 'nieuw voor oud' - dat de vervanging van de palen volgens de verdachte de benadeelde partij zou hebben opgeleverd, faalt. Het Hof heeft immers kennelijk en niet onbegrijpelijk niet aannemelijk geacht, mede op grond van een expertiserapport terzake, dat sprake is van enig voordeel dat redelijkerwijze bij de vaststelling van de vervangingswaarde van de onherstelbaar vernielde palen in rekening moet worden gebracht.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, de vice-president A.J.A. van Dorst, en de raadsheer W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 november 2008.