Home

Hoge Raad, 18-11-2008, BG4432, 07/12071

Hoge Raad, 18-11-2008, BG4432, 07/12071

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 november 2008
Datum publicatie
19 november 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BG4432
Formele relaties
Zaaknummer
07/12071

Inhoudsindicatie

359.2 Sv. T.a.v. de getuigenverklaring van de aangeefster heeft het Hof hetgeen is aangevoerd kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk. Het standpunt dat niet duidelijk is wie de beschadiging van de ruit heeft veroorzaakt vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Hoewel het Hof geen bijzondere bewijsoverweging heeft opgenomen t.a.v. het opzet, was het Hof kennelijk van oordeel dat sprake was van voorwaardelijk opzet op de vernieling van de ruit. Dit levert geen strijd op met de voor het bewijs gebezigde verklaring van verdachte dat de ruit “per ongeluk” stuk is gegaan. CAG: anders.

Uitspraak

18 november 2008

Strafkamer

nr. 07/12071

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 24 mei 2007, nummer 24/000972-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de onder 2 en 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten en wat betreft de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.

2.2. Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

3. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het derde middel

4.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt omtrent de betrouwbaarheid van de op 14 oktober 2005 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1].

4.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:

"hij op 14 oktober 2005 in de gemeente Almere [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft de verdachte opzettelijk dreigend

- een honkbalknuppel gepakt en

- voornoemde honkbalknuppel naast het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] gehouden en

- met voornoemde honkbalknuppel bewegingen gemaakt in de richting van het gelaat van voornoemde [slachtoffer 1] en

- met voornoemde honkbalknuppel op meubilair geslagen

- en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood." en "Ik sla je dood."

4.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"De raadsvrouw voert het woord ter verdediging aan de hand van een door haar aan het hof overgelegde pleitnota, welke pleitnota aan dit proces-verbaal is gehecht en als hier ingelast en herhaald dient te worden beschouwd. De raadsvrouw voert tevens - zakelijk weergegeven - aan:

[Slachtoffer 1] is duidelijk geweest in haar verzoek om verdachte niet verder te vervolgen. U moet geloven dat haar huidige verhaal absoluut de waarheid is. Bij de eerste verklaring die mevrouw gaf over de knuppel was zij heftig geëmotioneerd en heeft zij zomaar een handtekening onder de aantekeningen gezet."

De pleitnota houdt, voor zover hier van belang, in:

"Feit 2

Wel erkent hij dat hij met een honkbalknuppel gezwaaid heeft en daarbij meubels heeft vernield. Ook [slachtoffer 1] heeft dat vandaag verklaard. [Verdachte] ontkent dat hij de honkbalknuppel naast het hoofd van [slachtoffer 1] gehouden dan wel in haar richting gezwaaid heeft onder uiting van dreigende taal naar haar toe. [Slachtoffer 1] heeft daarover hier ook verklaard.

(...)

Conclusie feiten 1 en 2

(...)

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde verzoek ik u cliënt vrij te spreken; het verhaal bij de politie afgelegd door [slachtoffer 1] staat haaks op de verklaring van [verdachte] dat weer ondersteund wordt door de verklaring die [slachtoffer 1] vandaag heeft afgelegd."

4.4. Hetgeen hiervoor is weergegeven heeft het hof kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

4.5. Het middel faalt.

5. Beoordeling van het vierde middel

5.1. Het middel bevat de klachten (i) dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt omtrent het ontbreken van opzet bij de verdachte tot vernieling van de ruit van de schuurdeur en (ii) dat uit de gebezigde bewijsmiddelen het bewezenverklaarde opzet niet kan volgen, in het bijzonder niet nu het Hof de verklaring van de verdachte voor het bewijs heeft gebruikt voor zover deze inhoudt dat de ruit "per ongeluk" stuk is gegaan.

5.2. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:

"hij op 14 oktober 2005 in de gemeente Almere opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een schuurdeur, toebehorende aan de Groene Stad, heeft vernield, immers heeft hij, verdachte, aan een schuurdeur waarin voornoemd raam bevestigd was getrokken en geduwd ten gevolge waarvan voornoemd raam kapot ging."

5.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 14 oktober 2005 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:

"Op vrijdag 14 oktober 2005 kreeg ik in mijn woning aan [a-straat 1] te [woonplaats] ruzie met mijn vriend [verdachte]. Ik ben een keer of 10 in zowel mijn gezicht als op mijn rug door [verdachte] geslagen. Als gevolg daarvan voelde ik pijn in mijn gezicht en heb ik een gezwollen en pijnlijke rug. Ik zag dat [verdachte] vervolgens een honkbalknuppel pakte. Ik zag dat hij de honkbalknuppel naast mijn hoofd hield. Ik hoorde hem zeggen: "Ik maak je dood" en "Ik sla je dood". Tevens maakte [verdachte] dreigende bewegingen naar mijn gelaat alsof hij mij zou gaan slaan met de honkbalknuppel."

b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 16 oktober 2005 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:

"Ik ben vervolgens naar de buurvrouw gerend. Ik ben daar de woning ingerend en heb geprobeerd de deur dicht te trekken. Dit lukte niet omdat [verdachte] de deur probeerde open te trekken. Door het trekken ging het raam kapot. Ik werd vervolgens door [verdachte] vastgepakt en weggetrokken naar ons huis. Hij heeft mij meegesleurd naar onze eigen tuin. In de tuin ben ik gevallen. Ik lag op de grond en had heel veel pijn."

c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:

"Op 14 oktober 2005 omstreeks 16.05 uur kregen de collega's [verbalisant 2 en 3] de melding van relationeel geweld aan [a-straat 1] te [woonplaats]. Aldaar troffen de collega's een vrouw die aan het huilen was en een gezwollen lip had. Zij vertelde dat zij zojuist geslagen was door haar vriend [verdachte]."

d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:

"Ik ben namens de benadeelde Groene Stad gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 14 oktober 2005 zag ik de buurvrouw van [a-straat 1] te [woonplaats] in mijn schuur staan. Ik zag dat de buurvrouw de deur achter zich had dichtgetrokken en zag dat de buurman de schuurdeur opendeed. Hierbij werd een ruit vernield. Ik zag dat de buurman de buurvrouw vastpakte en haar uit de schuur trok. Ik zag dat de buurvrouw buiten voor de schuur op de grond viel. Ik zag dat het de buurman lukte de buurvrouw op de been te krijgen. Ik zag dat de buurvrouw in de richting van hun woning werd gesleurd."

e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:

"Op vrijdag, ik denk midden oktober 2005, zag ik een man en een vrouw uit de tuin bij de woning [a-straat 2] te [woonplaats] komen. Ik zag dat de man de vrouw stevig vast hield. Ik zag dat de vrouw de andere kant op wilde gaan maar dat de man haar toch meetrok in tegenovergestelde richting. Ik zag dat de man de vrouw waarschijnlijk hun woning twee tuinen verderop binnensleurde."

f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Ik woon op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] met [slachtoffer 1]. Zij is nog niet officieel mijn vrouw, maar voor mij wel. Ik was samen met haar op vrijdag 14 oktober 2005 thuis. De ruzie speelde zich 's middags af. U laat mij een honkbalknuppel kleur groen zien. Deze is van thuis. Deze honkbalknuppel is van ons beiden. Ik heb de honkbalknuppel gepakt. Ik heb ermee op een meubel geslagen.

Mijn vrouw is naar de buurvrouw gevlucht. De ruit is per ongeluk stuk gegaan. Mijn vrouw wilde de deur sluiten en ik wilde de deur openen. Daardoor is de ruit kapot gegaan."

5.4. De hiervoor onder 4.3 bedoelde pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van dit middel van belang, in:

"Feit 3

Toen [slachtoffer 1] de straat op ging, is meneer haar achterna gerend naar het huis van de buren. Er is een korte schermutseling ontstaan bij het open en dicht doen van de deur van de schuur van de woning. Er is toen per ongeluk een ruit kapot gegaan. De een trok en de ander duwde aan de deur. Cliënt heeft nooit de bedoeling gehad om het betreffende ruit te vernielen. Zowel zij als [slachtoffer 1] zijn verantwoordelijk voor het stuk gaan van het raampje. Beiden verklaren daar over gelijk. Ze zijn beiden naderhand naar de buren gegaan om excuses aan te bieden en de schade te vergoeden. Beiden ervaren het als niet terecht dat de vernieling alleen voor rekening van [verdachte] kan komen. Het is de vraag of de ruit stuk is gegaan door of het trekken van [slachtoffer 1] of het duwen door [verdachte].

(...)

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde verzoek ik u eveneens [verdachte] vrij te spreken nu niet duidelijk is of de beschadiging van het raam door hem dan wel door [slachtoffer 1] veroorzaakt is."

5.5. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - in het bijzonder uit de onder b en onder d weergegeven verklaringen - is af te leiden dat de ruit van de schuurdeur kapot is gegaan als gevolg van het trekken aan de deur van de schuur door de verdachte, in welke schuur het kort daarvoor door hem mishandelde slachtoffer haar toevlucht had gezocht die trachtte de deur van de schuur gesloten te houden. Aldus bevat de uitspraak voldoende gegevens waarin de nadere motivering ligt besloten aangaande het niet aanvaarden door het Hof van het onder 5.4 weergegeven standpunt dat niet duidelijk is of de beschadiging van de ruit door de verdachte of door [slachtoffer 1] is veroorzaakt (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, rov. 3.8.2.(i)). Daarom faalt de eerste klacht van het middel.

5.6. Hoewel het Hof dienaangaande geen bijzondere bewijsoverweging in zijn arrest heeft opgenomen, was het kennelijk van oordeel dat sprake was van voorwaardelijk opzet, nu de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de ruit van de schuurdeur als gevolg van zijn hiervoor onder 5.5 bedoelde handelen kapot zou gaan. Dat oordeel getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting. Het is evenmin onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de hiervoor onder f tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte voor zover deze inhoudt dat de ruit "per ongeluk" stuk is gegaan. Het Hof heeft de verklaring van de verdachte in zoverre kennelijk aldus verstaan dat hij daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat het niet zijn bedoeling was de ruit te vernielen. Dat strijdt niet met het oordeel van het Hof dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de ruit kapot zou gaan als gevolg van zijn handelen, zodat het bezigen van dit deel van de verklaring van de verdachte aan een behoorlijke motivering van de bewezenverklaring niet in de weg staat.

5.7. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 18 november 2008.