Home

Hoge Raad, 20-02-2009, BF0003, 07/11410

Hoge Raad, 20-02-2009, BF0003, 07/11410

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 februari 2009
Datum publicatie
20 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BF0003
Formele relaties
Zaaknummer
07/11410
Relevante informatie
Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Werkgeversaansprakelijkheid; aan werknemer in uitoefening van werkzaamheden overkomen ongeval bij uitstappen van vrachtwagen na tanken op ernstig vervuild benzinestation; zorgplicht van werkgever ex art. 7:658 BW; gevaarzetting; aanvullende verzekeringsplicht op grond van art. 7:611, behoorlijke verzekering?

Uitspraak

20 februari 2009

Eerste Kamer

07/11410

RM/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. K. Teuben,

t e g e n

AUTOP ROERMOND B.V.,

gevestigd te Roermond,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: aanvankelijk mr. S.F. Sagel, thans mr. R.A.A. Duk.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Autop.

1. Het geding in feitelijke instanties

[Eiser] heeft bij exploot van 14 november 2002 Autop gedagvaard voor de rechtbank Roermond, sector kanton, en gevorderd, kort gezegd, te bepalen dat Autop aansprakelijk is voor alle schade voortvloeiende uit het ongeval dat hem in de uitoefening van zijn dienstverband op of omstreeks 21 oktober 2001 is overkomen en te bepalen dat Autop aan [eiser] dient te betalen een bedrag ter zake van materiële en immateriële schadevergoeding, nader op te maken bij staat.

Autop heeft de vordering bestreden.

Na mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 26 augustus 2003 de vordering afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenboch.

Bij arrest van 5 juni 2007 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Autop heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Autop mede door mr. S.F. Sagel, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [Eiser] was vanaf 1 augustus 2001 als chauffeur in dienst van Autop. Hij is op 21 oktober 2001 in opdracht van Autop met een bestelwagen goederen gaan afleveren in Valintigney (Frankrijk).

(ii) Kort na zijn vertrek ontdekte [eiser] dat de tank van de bestelwagen nog maar voor ongeveer een kwart was gevuld met diesel. Hij besloot te gaan tanken bij het onbemande tankstation [A] te [plaats].

(iii) Nadat [eiser] de bestelwagen had afgetankt, heeft hij een telefoontje afgewerkt. Vervolgens is hij weggereden, maar omdat hij niet zeker ervan was dat hij de tankdop had teruggeplaatst, is hij na enkele meters weer gestopt om dit te controleren.

(iv) Toen [eiser] uit de bestelwagen wilde stappen, is hij op de treeplank uitgegleden en ten val gekomen. Dientengevolge heeft hij zijn linkerpols gebroken.

(v) Tot 10 juni 2002 was [eiser] volledig arbeidsongeschikt. Nadien heeft hij gedeeltelijk het werk hervat met enige aanpassingen van de werkomstandigheden. Hij ondervindt nog steeds beperkingen ten gevolge van het ongeval.

3.2.1 [Eiser] heeft gevorderd Autop te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij ten gevolge van het ongeval heeft geleden. Hij baseerde zijn vordering primair op art. 7:658 en subsidiair op art. 7:611 BW. Hij heeft aangevoerd dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden is uitgegleden doordat, op het sterk vervuilde tankstation van [A], tijdens het tanken olie aan de zolen van zijn schoenen is gekleefd. Hij heeft voorts gesteld dat Autop haar vrachtwagens en bestelauto's bij voorkeur bij dit tankstation liet tanken, hoewel zij op de hoogte was van de vervuiling, en daartegen geen enkele maatregel heeft genomen.

3.2.2 De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. In hoger beroep heeft [eiser] aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Autop geen enkele invloed kon uitoefenen op de toestand waarin het tankstation verkeerde. Daartoe betoogde hij dat Autop [eiser] opdracht heeft gegeven uitsluitend bij [A] te tanken, terwijl zij op de hoogte was van de gevaarlijkheid van deze tankplaats vanwege regelmatige forse olievervuiling, en dat zij daardoor haar zorgplicht heeft geschonden, nu het immers in haar macht lag om aan deze situatie een einde te maken door de opdracht om daar te tanken in te trekken. Ter ondersteuning van dit betoog heeft [eiser] zich beroepen op verklaringen van personen die als getuigen zijn gehoord in een door hem tegen [A] aangespannen procedure. Autop heeft betwist dat er een opdracht was om te tanken bij [A] en voorts erop gewezen dat [eiser] al jaren in dat tankstation kwam en derhalve de situatie kende, zodat extra voorzichtigheid was geboden. Dienaangaande overwoog het hof:

"4.7.5 Het hof stelt vast dat, hoewel de hiervoor genoemde getuigenverklaringen in hun strekking bepaald niet eenduidig genoemd kunnen worden, in ieder geval kan worden vastgesteld dat het verder onbemande tankstation van [A] nu bepaald niet doorlopend een toonbeeld van properheid was te noemen. Met name de eigen wagenparkbeheerder van Autop, [betrokkene 1], spreekt over een ronduit vuil en onverzorgd pompstation. Zodanig vuil zelfs dat Autop op enig moment heeft besloten de personenauto's en de personenbussen elders te laten tanken. Alleen de vrachtwagens bleven diesel tanken vanwege het financieel voordeel. Hij verklaart verder dat hij ook zelf zo nu en dan plassen met olie heeft zien liggen. Een soortgelijke verklaring is afgelegd door een collega van [eiser] bij Autop (...). Aldus is voldoende aannemelijk dat de chauffeurs van Autop voor zover het vrachtwagens/bestelauto's betrof in het algemeen zoveel mogelijk dienden te tanken bij [A] in [plaats] en dat Autop op de hoogte was van de minder schone omstandigheden van dat tankstation. Daarover zijn ook regelmatig klachten geuit bij [A], doch kennelijk zonder al te veel resultaat. Niettemin dient de vraag te worden gesteld en beantwoord of die omstandigheden, die Autop kende, aanleiding hadden dienen te zijn voor Autop om chauffeurs zoals [eiser] daar niet meer te laten tanken op straffe van het schenden van de zorgplicht als werkgever. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. [Eiser] is een ervaren beroepschauffeur, die redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van de gevolgen van het knoeien met diesel bij het aftanken van vrachtauto's. Dat er met enige regelmaat geknoeid wordt op tankstations is van algemene bekendheid, zodat de aanwezigheid van diesel op de vloer van het tankstation niet als een verrassing kan worden aangemerkt. [Eiser] kende voorts de situatie ter plaatse en onder die omstandigheden mocht van hem de vereiste voorzichtigheid worden verlangd en kon het afglijden van een treeplank doordat zich een vettige substantie onder een schoenzool bevond veeleer verklaard worden door eigen onoplettendheid. Daaraan doet niet af dat Autop de mogelijkheid had om door een instructie zoveel mogelijk te voorkomen dat haar chauffeurs nog op het betreffende tankstation brandstof zouden innemen, nu die enkele mogelijkheid om aldus enige invloed uit te oefenen op de omstandigheden op en rond het betreffende tankstation op zich onvoldoende is om aansprakelijkheid aan te nemen voor de gevolgen van de val van [eiser]. Daartoe is de gestelde gevaarzetting te beperkt van omvang te achten, nog daargelaten dat [eiser] indien hij de situatie op dat moment te smerig vond om te tanken, hij de mogelijkheid had om ook elders in de buurt brandstof te tanken. Daaraan doet niet af dat Autop kennelijk de chauffeurs van vrachtwagens en bestelauto's bij voorkeur bij dit tankstation diesel liet tanken. Van een opdracht om daar onder alle omstandigheden te tanken is niet gebleken en [eiser] heeft daartoe overigens ook geen bewijs aangeboden. Een schending van de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW valt onder deze omstandigheden derhalve niet aan te nemen."

3.3 Onderdeel 1 van het middel is in de schriftelijke toelichting ingetrokken. Het behoeft derhalve geen behandeling.

3.4 Onderdeel 2 keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen (onder meer) de bovenaangehaalde rov. 4.7.5. Het onderdeel neemt terecht tot uitgangspunt dat op de voet van art. 7:658 BW op de werkgever ook een zorgplicht kan rusten ten opzichte van de werknemer voor zover deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden op plaatsen komt die niet kunnen worden aangemerkt als "arbeidsplaats" in de zin van art. 1 lid 3, aanhef en onder g, Arbeidsomstandighedenwet (bijvoorbeeld omdat de werkgever ter plaatse geen enkele zeggenschap heeft ten aanzien van de gesteldheid, de inrichting, het gebruik door anderen en de veiligheid) (HR 12 december 2008, nr. C07/121, LJN BD3129).

3.5 Uit het bestreden oordeel valt niet af te leiden dat het hof op dit punt van een andere rechtsopvatting is uitgegaan. [eiser] heeft de primaire grondslag van zijn vordering met name erop gebaseerd, samengevat weergegeven, dat het onbemande tankstation van [A] door gemorste diesel herhaaldelijk zo onverzorgd en vuil was, dat het gevaarlijk was vanwege het risico ten val te komen, zodat Autop - die van deze omstandigheden op de hoogte was - haar werknemers niet (langer) aan dit risico mocht blootstellen. Het hof heeft echter dienaangaande slechts vastgesteld dat (Autop wist dat) het tankstation "nu bepaald niet doorlopend een toonbeeld van properheid was te noemen" en dat sprake was van "minder schone omstandigheden". Deze - overigens geenszins onbegrijpelijke - oordelen zijn in cassatie onbestreden gebleven. Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat

* [eiser] een ervaren beroepschauffeur is die redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van de gevolgen van het knoeien met diesel bij tanken,

* van algemene bekendheid is dat met enige regelmaat wordt geknoeid op tankstations,

* [eiser] de situatie ter plaatse kende,

* van een opdracht om aldaar te tanken geen sprake was, al is het wel zo dat Autop haar chauffeurs bij voorkeur bij het tankstation van [A] liet tanken.

Het oordeel van het hof dat Autop, door onder deze omstandigheden haar chauffeurs niet te verbieden nog langer te tanken bij het tankstation van [A], geen zorgplicht heeft geschonden tegenover [eiser] omdat de gestelde gevaarzetting daartoe te beperkt is, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is evenmin onbegrijpelijk gemotiveerd. In zoverre faalt het onderdeel dus.

3.6 De overige klachten van onderdeel 2 kunnen evenmin tot cassatie leiden; hetzelfde geldt voor onderdeel 3. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Autop begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 februari 2009.