Hoge Raad, 31-03-2009, BG9198, 07/11720
Hoge Raad, 31-03-2009, BG9198, 07/11720
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 31 maart 2009
- Datum publicatie
- 1 april 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BG9198
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG9198
- Zaaknummer
- 07/11720
Inhoudsindicatie
1. Art. 63 Sr i.v.m. buitenlandse veroordeling. 2. Art. 27 Sr. Ad 1. Als bij een buitenlandse rechterlijke beslissing aan verdachte straf is opgelegd, levert die strafoplegging niet een veroordeling op a.b.i. art. 63 Sr. De ontwikkelingen op het gebied van Europese strafrechtelijke samenwerking nopen niet tot een ander oordeel. Ad 2. Het Hof heeft art. 27.1 Sr niet in acht genomen nu het heeft verzuimd te bevelen dat de tijd doorgebracht in uitleveringsdetentie op de opgelegde straf in mindering wordt gebracht. HR doet wat het Hof had behoren te doen.
Uitspraak
31 maart 2009
Strafkamer
nr. 07/11720
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 oktober 2006, nummer 23/001471-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal bevelen dat de overleveringsdetentie in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde straf, de opgelegde straf zal verlagen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd toepassing te geven aan art. 63 Sr in verband met een in België gewezen veroordeling tot gevangenisstraf.
3.2. Indien bij een buitenlandse rechterlijke beslissing aan de verdachte straf is opgelegd, levert die strafoplegging niet een veroordeling op als bedoeld in art. 63 Sr. De ontwikkelingen op het gebied van de Europese strafrechtelijke samenwerking nopen niet tot een ander oordeel.
3.3. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te bevelen dat de tijd die de verdachte in België heeft doorgebracht ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering, bij de uitvoering van de opgelegde straf in mindering wordt gebracht.
4.2. Ingevolge het eerste lid van art. 27 Sr dient de rechter bij het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf te bevelen dat onder meer de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
4.3. De stukken van het geding houden in dat de verdachte te dezer zake in België in overleveringsdetentie heeft verbleven. Het Hof heeft evenwel nagelaten art. 27, eerste lid, Sr in acht te nemen voor zover het deze overleveringsdetentie betreft. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
5. Beoordeling van het vierde middel
5.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
5.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren. In de omstandigheid dat de Hoge Raad na de bij de inzending van de stukken opgetreden vertraging eerst uitspraak kan doen nadat meer dan 28 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde straf te verminderen met 6 maanden.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, alsmede voor zover daarbij is verzuimd ter zake van de in het buitenland als gevolg van het Nederlandse verzoek om overlevering in detentie doorgebrachte tijd art. 27, eerste lid, Sr toe te passen;
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze zes jaar en zes maanden beloopt;
beveelt dat op de opgelegde gevangenisstraf, naast de reeds in mindering gebrachte tijd wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, in mindering zal worden gebracht de tijd welke de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest in het buitenland in detentie heeft doorgebracht ingevolge het Nederlandse verzoek om overlevering;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 31 maart 2009.