Hoge Raad, 31-03-2009, BH1909, 07/10555
Hoge Raad, 31-03-2009, BH1909, 07/10555
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 31 maart 2009
- Datum publicatie
- 1 april 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BH1909
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH1909
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9935, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 07/10555
Inhoudsindicatie
Verschoningsrecht getuige a.b.i. art. 219 Sv. De opvatting dat aan een getuige die in zijn eigen strafzaak reeds onherroepelijk is veroordeeld, maar tegen wie nog een ontnemingsprocedure loopt, geen beroep toekomt op het verschoningsrecht a.b.i. art. 219 Sv, is onjuist. Gelet op art. 27.3 Sv jo. art. 511d Sv en art. 290 Sv is art. 219 Sv ook van toepassing in het geval de veroordeelde te wiens aanzien op een ontnemingsvordering van het OM niet onherroepelijk is beslist, getuigt in de strafzaak tegen een ander. Hij mag zich dan onthouden van het geven van antwoord op vragen indien de beantwoording daarvan tot zijn nadeel kan strekken in de ontnemingszaak.
Uitspraak
31 maart 2009
Strafkamer
nr. S 07/10555
EC/SM
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 juli 2007, nummer 22/001150-06, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel komt op tegen de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen.
2.2. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juni 2007 overgelegde pleitnota heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
"In het vonnis wordt (...) overwogen dat [verdachte] een zwaardere rol dan de overige medeverdachten heeft gehad. Dat blijkt ook uit de strafmaat. [Verdachte] heeft van alle verdachten de zwaarste straf gekregen. Om aannemelijk te kunnen maken dat [verdachte] op gelijke voet stond als [getuige 2] en [getuige 1] is het noodzakelijk dat zij als getuigen gehoord worden. (...)
[Getuige 1] (...)
Deze getuige is op 5 april 2004 reeds door de rechter-commissaris als getuige gehoord maar heeft zich toen bij een aantal belangrijke vragen impliciet op zijn verschoningsrecht beroepen. (...) De verdediging wil deze getuige o.a. vragen:
- wat de rol van [verdachte] is geweest?
- wat zijn rol in het geheel is geweest?
- of [verdachte] de baas was?
- of hij op gelijke hoogte als [verdachte] stond?
Verder wil de verdediging delen van de belastende verklaringen van [getuige 3] voorhouden en daar een reaktie van de getuige op vragen.
De strafzaak tegen [getuige 1] is nu onherroepelijk en hij kan zich derhalve niet meer op zijn verschoningsrecht beroepen. Mogelijk loopt er nog een ontnemingszaak maar het verschoningsrecht in die zaak strekt zich niet zover uit dat hij geen vraag meer zou hoeven te beantwoorden. Zeker niet als het vragen betreft die geen financiële strekking hebben of gaan over de feiten die de rechtbank in zijn onderliggende strafzaak bewezen heeft verklaard. (...)
[Getuige 2] (...)
De verdediging wenst aan deze getuige dezelfde vragen te stellen als aan de getuige [getuige 1]. Deze getuige is al eerder bij de rechter-commissaris gehoord maar toen heeft hij een min of meer ontkennende verklaring afgelegd. Deze getuige is desondanks veroordeeld, heeft zijn hoger beroep ingetrokken en is nu vrij om te verklaren over de rol van [verdachte]. (...) Het is natuurlijk voor de strafmaat alsmede voor de ontnemingszaak (...) van groot belang om vast te stellen bij hoeveel transporten [verdachte] daadwerkelijk betrokken is geweest. Het liefst dient er per transport vast te stellen (de Hoge Raad leest: vastgesteld te worden) welke personen er betrokken zijn geweest, wat de rol van [verdachte] in het geheel geweest is, wat de inbreng van de anderen is geweest en hoeveel cannabis er verstuurd werd. Over deze onderwerpen wenst de verdediging de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te ondervragen."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verzoek als volgt afgewezen:
"Het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] wordt afgewezen, omdat het hof dit niet noodzakelijk acht. Beiden zijn reeds door de rechter-commissaris gehoord, waarbij de raadsman van de verdachte de getuigen vragen heeft kunnen stellen en die ook daadwerkelijk heeft gesteld. Tegen beiden loopt voorts nog de ontnemingsprocedure. Overigens kunnen beiden, anders dan de raadsman stelt, er mogelijk belang bij hebben om zich op hun verschoningsrecht te beroepen op het punt waarover de raadsman hen wil ondervragen: de onderlinge verhoudingen tussen de verdachten."
2.4. Het middel gaat uit van de opvatting dat aan een getuige die in zijn eigen strafzaak reeds onherroepelijk is veroordeeld, maar tegen wie nog een ontnemingsprocedure aanhangig is, geen beroep toekomt op het verschoningsrecht als bedoeld in art. 219 Sv. Die opvatting is onjuist. Gelet op art. 27, derde lid, Sv in verbinding met art. 511d en art. 290 Sv is art. 219 Sv ook van toepassing in het geval dat de veroordeelde te wiens aanzien op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in art. 36e Sr niet onherroepelijk is beslist, getuigenis geeft in een strafzaak tegen een ander. Hij mag zich dan onthouden van het geven van antwoord op vragen indien de beantwoording daarvan tot zijn nadeel kan strekken in de ontnemingszaak.
2.5. Het middel faalt dus.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 31 maart 2009.