Home

Hoge Raad, 17-04-2009, BH3187, C06/153HR

Hoge Raad, 17-04-2009, BH3187, C06/153HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 april 2009
Datum publicatie
17 april 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BH3187
Formele relaties
Zaaknummer
C06/153HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 08-03-2025 tot 01-01-2026] art. 401a

Inhoudsindicatie

Cassatie. Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep tegen tussenarrest.

Uitspraak

17 april 2009

Eerste Kamer

Nr. C06/153HR

RM/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. R. Müller,

t e g e n

[Verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].

1. Het geding in feitelijke instanties

[Eiser] heeft bij exploot van 14 maart 2000 [verweerder] gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en, na vermeerdering van eis, gevorderd,

(i) voor recht te verklaren dat [verweerder] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld waardoor [eiser] schade heeft geleden;

(ii) [Verweerder] te veroordelen tot vergoeding van alle schade die [eiser] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van deze onrechtmatige gedragingen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

(iii) [Verweerder] te veroordelen medewerking te verlenen aan de verdeling ten overstaan van een notaris van het vermogen van de tussen partijen bestaan hebbende vennootschap, te vermeerderen met rente en kosten.

[Verweerder] heeft de vorderingen bestreden en, in reconventie, kort gezegd, de verdeling van bepaalde activa van de gemeenschap gevorderd alsmede een verklaring voor recht dat het op 29 februari 2000 gelegde beslag op een aan [verweerder] toebehorende onroerende zaak ten onrechte is gelegd en dat [eiser] aansprakelijk is voor de door [verweerder] ten gevolge van dat beslag ontstane schade, nader op te maken bij staat.

Na een tussenvonnis van 1 augustus 2001, waarbij [eiser] tot bewijs is toegelaten, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 7 januari 2004 de vorderingen in conventie afgewezen en de vorderingen in reconventie (deels) toegewezen.

Tegen beide vonnissen van de rechtbank heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. [Verweerder] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

Bij tussenarrest van 21 februari 2006 heeft het hof, alvorens verder te beslissen, een comparitie van partijen gelast.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen [verweerder] is verstek verleend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.

3. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep

3.1 Het bestreden arrest van het hof is een tussen-arrest. Het hof heeft immers niet reeds door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde gemaakt.

3.2 Volgens art. 401a lid 2 Rv. kan beroep in cassatie van een tussenarrest slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld, nu het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn.

3.3 [Eiser] kan mitsdien in zijn cassatieberoep niet worden ontvangen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 17 april 2009.