Home

Hoge Raad, 05-06-2009, BH5410, 08/00762

Hoge Raad, 05-06-2009, BH5410, 08/00762

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 juni 2009
Datum publicatie
5 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BH5410
Formele relaties
Zaaknummer
08/00762

Inhoudsindicatie

WAM-verzekering. Schadeomvang; vervolg op HR 20 januari 2006, nr. C04/280, RvdW 2006, 115, geding na verwijzing; schadebegroting ex art. 6:97 BW, stelplicht- en bewijslastverdeling, vrijheid rechter; bewijsrisico; causaal verband, vermoeden als bedoeld in de omkeringsregel.

Uitspraak

5 juni 2009

Eerste Kamer

08/00762

EV/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. P. Garretsen,

t e g e n

AXA SCHADE N.V.,

gevestigd te Utrecht,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mrs. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt en N.T. Dempsey.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Axa.

1. Het geding in voorgaande instanties

Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 20 januari 2006, nr. C04/280HR, LJN AU4527, VR 2006, 76. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het door Axa ingestelde cassatieberoep tegen het tussenarrest van 2 mei 2002 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch verworpen en het tussenarrest van 23 januari 2003 en het eindarrest van 25 mei 2004 van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.

Bij memoriewisselingen heeft [eiser] bij memorie van antwoord na verwijzing, tevens wijziging van eis, gevorderd dat het hof bij arrest de aangevoerde grieven van Axa ongegrond zal verklaren en;

I Axa zal veroordelen tot betaling van € 125.200,41, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2001 tot aan de dag der algehele voldoening alsmede,

II Axa zal veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke fiscale garantie ter zake van de vordering van [eiser] en,

III dit bedrag zal toewijzen onder het voorbehoud dat geen stelselwijziging in de WAZ zal optreden.

Het hof heeft bij eindarrest van 2 oktober 2007 in het principaal en het incidenteel appel het eindvonnis van de rechtbank Maastricht van 22 juli 1999 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, Axa veroordeeld om aan [eiser] de volgende bedragen te betalen:

- € 546,99 wegens reiskosten, vermeerderd met de wettelijke rente,

- € 9.075,60 wegens smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente en

- € 16.982,72 wegens buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente alles onder vermindering van de volgens het eindarrest van het hof te 's-Hertogenbosch van 25 mei 2004 onder 12.5.1 vastgestelde betaalde voorschotbedragen onder toerekening volgens de artikelen 6:43 en 44 BW naar de daar vermelde betalingsdata.

Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.

Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het tweede geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Axa heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1.1 Na verwijzing door de Hoge Raad stond ter beoordeling van het verwijzingshof de omvang van de inkomensschade die [eiser] sedert 1 januari 1999 als gevolg van het ongeval heeft geleden.

3.1.2 Dienaangaande heeft AXA het verweer gevoerd dat [eiser], in weerwil van de door hem gestelde arbeidsongeschiktheid, na het ongeval (weer) betaald werk verricht. AXA heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat [eiser] een nieuwe rijschool was begonnen en dat [eiser] werkzaamheden verrichtte als buschauffeur of als kioskverkoper.

3.1.3 Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft in rov. 12.3.3 van zijn eindarrest geoordeeld dat deze stellingen niet zijn komen vast te staan en heeft daarmee dat verweer verworpen.

3.1.4 Daartegen kwam AXA in de eerste cassatieprocedure met de onderdelen 1-3 van haar cassatiemiddel op. In onderdeel 1 werd met motiveringsklachten bestreden het oordeel van het hof dat onvoldoende was komen vast te staan dat [eiser] een nieuwe rijschool was begonnen. In onderdeel 2 werd kort gezegd betoogd dat onduidelijk was of het hof bij het geven van zijn bewijsoordelen heeft onderkend dat op [eiser] het bewijsrisico rust ter zake van het aannemelijk maken van de door hem gestelde inkomensschade en dat AXA niet behoeft te bewijzen dat vaststaat dat [eiser] die schade niet heeft geleden. In onderdeel 3.a werd betoogd dat het hof AXA, gelet op haar bewijsaanbod, tot het leveren van tegenbewijs had moeten toelaten, en in onderdeel 3.b werd geklaagd dat het hof de specifieke bewijsaanbiedingen van AXA had gepasseerd.

3.1.5 De Hoge Raad heeft op dit punt in zijn verwijzingsarrest onderdeel 3.b van AXA gegrond geoordeeld, en de overige klachten van de onderdelen 1-3 onbehandeld gelaten.

3.2 Uit rov. 2.6 van het bestreden arrest komt naar voren dat het verwijzingshof kennelijk en alleszins begrijpelijk van oordeel was dat in het door het hof te beoordelen verweer van AXA besloten ligt dat [eiser], niettegenstaande het ten processe vaststaande feit dat hij voor de toepassing van de sociale wetgeving geheel arbeidsongeschikt was verklaard, voor de bepaling van de omvang van de schade niet als arbeidsongeschikt behoort te worden beschouwd. Het verwijzingshof heeft die arbeidsongeschiktheidsverklaring niet beslissend voor de beoordeling van het onderhavige verweer van AXA geacht. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

3.3.1 Het verwijzingshof heeft voorts opnieuw beoordeeld op wie ter zake van de feiten waarop dit verweer betrekking had, het bewijsrisico rustte. Dat stond het hof vrij nu AXA met de onderdelen 2 en 3.a het naar haar mening (mogelijk) onjuiste oordeel van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch over de verdeling van het bewijsrisico, aan de orde had gesteld en de Hoge Raad de klachten van die onderdelen onbehandeld heeft gelaten.

3.3.2 Het oordeel van het verwijzingshof in rov. 2.7 met betrekking tot de stelplicht en de bewijslastverdeling ten aanzien van de door [eiser] gestelde omvang van de schade die hij als gevolg van het ongeval zou hebben geleden en zou lijden, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Met name miskent dat oordeel niet het bepaalde in art. 6:97 BW. Die bepaling geeft de rechter weliswaar de vrijheid om bij de begroting van de schade van de gewone regels van stelplicht en bewijslast af te wijken, maar belet hem geenszins bij een geschil over feiten die in het debat over de schadeomvang worden gesteld en die hij relevant acht voor de schadebegroting, de gewone regels van stelplicht en bewijslast toe te passen.

3.4 Aan het voorgaande doet evenmin af dat het gerechtshof te 's-Hertogenbosch in rov. 4.2.2 van zijn tussenarrest van 2 mei 2002 - klaarblijkelijk met toepassing van de omkeringsregel - heeft geoordeeld dat het causaal verband - in de zin van condicio sine qua non-verband - tussen het ongeval en de klachten en de schade van [eiser] gegeven is. Dit oordeel is in de eerste cassatieprocedure weliswaar niet bestreden, maar bond het verwijzingshof niet ten aanzien van de vaststelling van de omvang van de schade, nu het vermoeden waarop de omkeringsregel berust zich niet zonder meer uitstrekt tot de omvang van de schade, die in beginsel door de benadeelde moet worden aangetoond of aannemelijk gemaakt (HR 29 november 2002, nr. C00/298, NJ 2004, 304, rov. 3.5.3).

3.5 Op al het voorgaande stuit middel I af.

3.6 Voorzover middel II, voortbouwend op middel I, berust op het uitgangspunt dat op AXA de bewijslast rust ter zake van de schadeomvang, faalt het op grond van hetgeen hiervoor is overwogen. Voor het overige faalt het middel omdat het zich keert tegen oordelen die niet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting, niet onbegrijpelijk zijn en evenmin nadere motivering behoeven.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van AXA begroot op € 3.031,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 juni 2009.