Hoge Raad, 07-07-2009, BH9025, 08/00948
Hoge Raad, 07-07-2009, BH9025, 08/00948
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 juli 2009
- Datum publicatie
- 7 juli 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BH9025
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH9025
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2008:BC3876, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- 08/00948
Inhoudsindicatie
Bestorming ADO-home door Ajax-supporters. 1. Bewijsuitsluiting a.g.v. onbevoegd staande houden? 2. Voorwaardelijk opzet en art. 46 Sr (voorbereiding). Ad 1. De enkele omstandigheid dat de bevoegdheid tot “staande houden” van de auto waarin verdachte zich bevond zou hebben ontbroken, brengt niet mee dat de resultaten van een daarna met toestemming van de bestuurder in de auto verricht onderzoek niet tot het bewijs zou mogen worden gebezigd. Ad 2. De opvatting dat voor het bewijs van het bestanddeel opzettelijk uit art. 46 Sr voorwaardelijk opzet niet toereikend is, doch oogmerk moet worden vastgesteld, is, gelet op de bewoordingen van art. 46.1 Sr en de wetsgeschiedenis, onjuist.
Uitspraak
7 juli 2009
Strafkamer
Nr. 08/00948
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 februari 2008, nummer 22/006733-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 5], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.P. de Klerk, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
2.1. De middelen klagen over de verwerping door het Hof van een verweer over de rechtmatigheid van de bewijsgaring en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De verdediging heeft het verweer gevoerd, zakelijk weergegeven, dat de auto waarin verdachte zich met anderen bevond niet staande had mogen worden gehouden, gelet op hetgeen de politie op dat moment wist, of juist niet wist. De raadsman heeft gesteld dat als gevolg hiervan de staande houding en de daarop volgende aanhouding onrechtmatig zijn geweest, nu er geen redelijk vermoeden van schuld was dat juist de auto waarin verdachte zich bevond te maken zou kunnen hebben met het voorval bij en in het ADO-home. De informatie die ter kennis is gekomen van de politie moet derhalve voor het bewijs worden uitgesloten en de verdachte dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte d.d. 11 februari 2006 met nummer LJN PL1533/2006/7259-11 is het volgende naar voren gekomen.
Op vrijdag 10 februari 2006, omstreeks 23.30 uur, wordt door de meldkamer van de politie Haaglanden aan opsporingsambtenaren doorgegeven dat er ongeregeldheden hebben plaatsgevonden tussen voetbalsupporters van voetbalclub AJAX en ADO Den Haag, waarbij mensen gewond zouden zijn geraakt en gebruik zou zijn gemaakt van steekwapens. Opsporingsambtenaren kregen te horen dat een groep verdachten zich mogelijk in voertuigen zou bevinden en dat deze in de richting van de Rijksweg A4 zou rijden. Hierna zijn zij in de richting van de A4 gereden en hebben zij aldaar post gevat. Kort daarna zagen zij dat in de richting van Amsterdam een Rode Volkswagen, voorzien van kenteken [AA-00-BB], kwam gereden en dat er 5 personen in zaten. Blijkens een kenteken bevraging stond het voertuig op naam van iemand uit [plaats]. Hierop hebben zij de achtervolging ingezet en hebben zij het voertuig een stopteken gegeven. De bestuurder die later bleek te zijn de verdachte [verdachte 5] is naar zijn rijbewijs gevraagd. Vervolgens zijn de personalia van de verdachte middels de politiesystemen nagetrokken. Daaruit is gebleken dat de verdachte antecedenten had op grond van de Wet wapens en munitie.
Daarop hebben de opsporingsambtenaren verdachte en vervolgens zijn bijrijders laten uitstappen teneinde een onderzoek in te stellen in het kader van een bewijsfouillering op grond van de Wet wapens en munitie. De derde opsporingsambtenaar zag dat na het uitstappen van de bijrijder een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de grond in de buurt van de bijrijder lag. Hierop moesten de overige inzittenden uitstappen en zijn zij aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie. Nadat de verdachten waren weggevoerd, zag de derde opsporingsambtenaar een baksteen in het voertuig liggen.
Van de bevoegdheid tot staande houden ingevolge artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering mag gebruik worden gemaakt om de opsporingsambtenaar in de gelegenheid te stellen de verdachte naar diens personalia te vragen. Waar de bevoegdheid slechts ten aanzien van een verdachte mag worden gebruikt, zal de opsporingsambtenaar van tevoren uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit moeten hebben geput (artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering). De uitleg van dit artikel wordt beheerst door een afweging van de rechtsbescherming tegen het belang van de wetshandhaving.
Uit hiervoor vermeld proces-verbaal is gebleken, dat, korte tijd nadat de opsporings-ambtenaren een melding hadden gehad met betrekking tot ongeregeldheden tussen AJAX- en ADO-supporters en de mededeling dat een groep van verdachten in de richting van de Rijksweg A4 zou rijden, zij op de rijksweg A4 omstreeks 23.30 uur een auto met daarin vijf inzittenden zagen, rijdend in de richting van Amsterdam. Bij navraag blijkt het kenteken van die auto op naam van iemand uit [plaats] te staan. De eis van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering dat het vermoeden van schuld aan een strafbaar feit "redelijk" is, laat aan de opsporingsambtenaren een zekere beoordelingsvrijheid. Het gevolg hiervan is dat het hof een dergelijke beoordeling slechts marginaal kan toetsen. Het hof is van oordeel dat de opsporingsambtenaren onder de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien redelijkerwijs konden menen dat er een reële kans was dat deze auto personen zou herbergen die aan de ongeregeldheden hadden deelgenomen.
Op grond van het vorenstaande was er naar het oordeel van het hof dan ook voldoende grond om tot staande houding van deze auto over te gaan. Het hof heeft bij dit oordeel van belang geacht dat de opsporingsambtenaren na de melding reden hadden om aan te nemen dat de aard van de vermoedelijk begane strafbare feiten ernstig was.
Vervolgens is uit onderzoek gebleken dat de verdachte al eerder met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake de Wet wapens en munitie en heeft de verdachte toestemming gegeven tot doorzoeking van zijn auto, bij welke doorzoeking een vuurwapen is aangetroffen. Op dat moment hadden de opsporingsambtenaren voldoende gronden om tot aanhouding van de verdachte over te gaan.
Het hof verwerpt gelet op het vorenoverwogene het verweer van de raadsman."
2.3. De enkele in het verweer en het middel aangevoerde omstandigheid dat de bevoegdheid tot het "staande houden" van de auto waarin de verdachte zich bevond zou hebben ontbroken, brengt niet mee dat de resultaten van een daarna met toestemming van de bestuurder in de auto verricht onderzoek niet tot het bewijs zouden mogen worden gebezigd. Daarop stuiten de middelen af.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1 Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte voorwaardelijk opzet toereikend heeft geacht voor de bewezenverklaring.
3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 10 februari 2006 te Amsterdam en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het met een ander te plegen misdrijf, te weten het op 10 februari 2006 te 's-Gravenhage opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan supporters van ADO/FC Den Haag, met een ander opzettelijk
- een routebeschrijving (van de Arena te Amsterdam naar de Moerweg, althans het stadion van ADO/FC Den Haag te 's-Gravenhage) en
- een of meer mes(sen) en/of (andere) (scherpe) steekvoorwerp(en) en
- een jerrycan benzine en
- een of meer honkbalknuppel(s) en/of paraplu(s) en/of (andere) slagvoorwerp(en) kennelijk bestemd tot het (in vereniging) begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad."
3.3. Het bewezenverklaarde is toegesneden op art. 46, eerste lid, Sr waarin, kort gezegd, strafbaar is gesteld het "opzettelijk" plegen van voorbereidingshandelingen. Over dat opzetvereiste houdt de wetsgeschiedenis onder meer het volgende in:
"Ik wijs er nog eens op dat de gangbare opzet-leer ook hier zal gelden. Voorwaardelijk opzet - het handelen, desbewust aanvaardend de aanmerkelijke kans op delictsvoltooiing - is dus voldoende om de strafrechtelijke aansprakelijkheid in te doen treden voor de onvolkomen delictsvorm" (Kamerstukken II 1990-1991, 22 268, nr. 3, p. 16).
3.4. Het middel steunt op de opvatting dat voor het bewijs van het bestanddeel opzettelijk uit art. 46 Sr voorwaardelijk opzet niet toereikend is, doch oogmerk moet worden vastgesteld. Die opvatting is echter, gelet op de bewoordingen van art. 46, eerste lid, Sr en op de daarop betrekking hebbende wetsgeschiedenis, onjuist, zodat het middel in zoverre faalt.
3.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.