Home

Hoge Raad, 16-06-2009, BI1812, 07/12140

Hoge Raad, 16-06-2009, BI1812, 07/12140

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 juni 2009
Datum publicatie
17 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BI1812
Formele relaties
Zaaknummer
07/12140

Inhoudsindicatie

Art. 36f Sr. Schadevergoedingsmaatregel en draagkracht. Ex art. 36f.2 Sr kan de rechter de maatregel oplegen indien en vzv. verdachte jegens het s.o. naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De draagkracht van verdachte speelt bij de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol. In geval van oplegging van de maatregel bepaalt de rechter de vervangende hechtenis (art. 36f.6 Sr). Niettemin kan het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de s.v.-maatregel op te leggen (vgl. HR LJN AZ8788). Slechts in uitzonderlijke gevallen kan daarvan sprake zijn. Daarbij kan i.h.b. worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vast staat dat het opleggen van een s.v.-maatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis. De rechter behoeft daarom slechts dan i.h.b. de redenen op te geven waarom van een daaromtrent ingenomen standpunt wordt afgeweken indien dat standpunt voldoende onderbouwd dat uitzonderlijke karakter van het geval duidelijk maakt. ’s Hofs (kennelijke) oordeel dat het door en namens verdachte aangevoerde niet aan die eisen voldoet is onjuist, noch onbegrijpelijk.

Uitspraak

Strafkamer

16 juni 2009

nr. S 07/12140

ABG/SM

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 maart 2007, nummer 22/000378-06, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Biemond, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof niet, althans ontoereikend, heeft geantwoord op een verweer strekkende tot het buiten toepassing laten van de schadevergoedingsmaatregel van art. 36f Sr.

2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt als verklaring van de verdachte het volgende in:

"Thans ontvang ik € 170,- van de belastingdienst. Tot de dag van mijn aanhouding genoot ik een bijstandsuitkering. Nadat ik ten gevolge daarvan mijn woning uit ben gezet, ben ik met een huisgenoot gaan wonen. Ik heb geen sollicitatieplicht. Ik heb drie maal een hartaanval en bovendien hersenvliesontsteking gehad. Verder heb ik zwaar rugletsel. Al dertig tot veertig jaar ben ik gokverslaafd. Nu ik geen geld heb, gok ik niet."

2.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsvrouwe van de verdachte het volgende aangevoerd:

"Subsidiair: indien Uw Hof desondanks een bedrag aan schade vaststelt, dient de schadevergoedingsmaatregel niet te worden opgelegd.

De schadevergoedingsmaatregel is een afwijking van de reguliere executiemogelijkheden. Een standaard handelsvordering is niet af te dwingen door middel van de dreiging van een extra gevangenisstraf.

De maatregel is in het leven geroepen voor vooral particuliere slachtoffers van misdrijven die EN de weg niet goed kennen bij het invorderen en executeren van een geldvordering EN voor wie een nieuwe confrontatie met een veroordeelde dader een extra hindernis/belasting vormt. De maatregel dient voorts om betalingsonwillige daders te dwingen te betalen.

Deze bezwaren gelden niet voor een bedrijf als Eneco. Eneco is zeer wel in staat haar vorderingen zelfstandig in te vorderen en vonnissen ten uitvoer te (doen) leggen.

Daarbij komt dat cliënt geen inkomsten van enige omvang heeft en daardoor ook geen draagkracht heeft. [Verdachte] woont in bij een vriendin. Gelet op het inkomen van die vriendin, heeft [verdachte] geen recht op eigen inkomsten uit bv bijstand.

Het gaat niet aan om een maatregel op te leggen die op voorhand zal leiden tot gevangenisstraf voor [verdachte]. Ook daar is de maatregel niet voor bedoeld. De dreiging met gevangenisstraf moet in redelijkheid kunnen leiden tot betaling door [verdachte], en dat is i.c. niet het geval. Vgl. ook de civiele bepalingen en strekking van lijfsdwang het het WBRv. Ook daar is in rechtspraak bepaald, dat de op te leggen lijfsdwang in redelijkheid tot resultaat (betaling, of ander handelen) moet kunnen leiden."

2.4. De raadsvrouwe van de verdachte heeft voorts blijkens dat proces-verbaal nog het volgende aangevoerd:

"Voorts is cliënt reeds zevenenvijftig jaar oud en hij geniet al sinds zijn drieëntwintigste jaar een bijstandsuitkering. Hij heeft op drieëntwintig-, negenentwintig- en vijftigjarige leeftijd een hartaanval gehad. Voorts heeft hij een vergroeiing in zijn rug en hersenvliesontsteking gehad. De kans dat hij nog werk vindt, is nihil. Hierdoor kan oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot niets anders leiden dan het ondergaan van de vervangende hechtenis."

2.5. De bestreden uitspraak houdt het volgende in:

"Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het Hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,- ten behoeve van Eneco Energie.

Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouwe dat geen schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd om redenen als in haar pleitnota vermeld, overweegt het Hof dat het hierbij om een maatregel gaat die enkel als voorwaarde stelt dat sprake is van civielrechtelijke aansprakelijkheid en waarbij draagkracht derhalve geen rol speelt. Dat voorts het slachtoffer in het onderhavige geval geen particulier persoon betreft, laat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel onverlet en geëigend. Het verweer van de raadsvrouwe hieromtrent vindt geen steun in het recht en wordt mitsdien verworpen.

(...)

Beslissing

Het Hof:

(...)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Eneco Energie tot een bedrag van € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.

Bepaalt dat de benadeelde partij, voor zover zij niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, Eneco Energie, van een bedrag van, € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen,

met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd."

2.6. Ingevolge het tweede lid van art. 36f Sr kan de rechter de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De draagkracht van de verdachte speelt bij de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol. In geval van oplegging van de maatregel bepaalt de rechter de vervangende hechtenis (art. 36f, zesde lid, Sr). Niettemin kan het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen (vgl.

HR 19 juni 2006, LJN AZ8788, NJ 2007, 359). Slechts in uitzonderlijke gevallen kan daarvan sprake zijn. Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vast staat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis. De rechter behoeft daarom slechts dan in het bijzonder de redenen op te geven waarom van een daaromtrent ingenomen standpunt wordt afgeweken indien dat standpunt voldoende onderbouwd dat uitzonderlijk karakter van het geval duidelijk maakt.

2.7. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het door en namens de verdachte aangevoerde niet aan bovengenoemde eisen voldeed. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. In zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.

2.8. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen vervangende hechtenis.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;

vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 95 uren bedraagt;

vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 47 dagen beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 16 juni 2009.