Home

Hoge Raad, 23-03-2010, BK9252, 08/04637

Hoge Raad, 23-03-2010, BK9252, 08/04637

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 maart 2010
Datum publicatie
24 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BK9252
Formele relaties
Zaaknummer
08/04637
Relevante informatie
Wijzigingswet Wetboek van Strafrecht, enz. (wijziging vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling) [Tekst geldig vanaf 01-07-2008]

Inhoudsindicatie

OM-cassatie en cassatie verdachte. Hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de Wet van 6 december 2007, Stb. 2007, 500 ( Wet voorwaardelijke invrijheidstelling) Middel OM: HR stelt voorop enerzijds dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de rechter bij de strafoplegging rekening houdt met de manier waarop de op te leggen straf zal worden ten uitvoer gelegd, de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling daaronder begrepen, en anderzijds dat niet enige regel de rechter voorschrijft daarmee wel rekening te houden. De keuze van factoren die voor de strafoplegging van belang zijn te achten, is immers voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, terwijl die keuze geen motivering behoeft. ’s Hofs overweging moet aldus worden verstaan dat het Hof daarmee als zijn niet onbegrijpelijke oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat de tenuitvoerlegging van de straf a.g.v. de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling voor verdachte meer bezwarend is dan onder de vervallen regeling van de vervroegde invrijheidstelling het geval zou zijn geweest.

Uitspraak

23 maart 2010

Strafkamer

Nr. 08/04637

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 oktober 2008, nummer 21/004010-07, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.

1. Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof en door de verdachte.

De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie ingesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Namens de verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De raadsman heeft het beroep van de Advocaat-Generaal bij het Hof tegengesproken.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van de beroepen.

2. Beoordeling van het middel van de Advocaat-Generaal bij het Hof

2.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging ten onrechte de wet van 6 december 2007 (Stb. 2007, 500) in aanmerking heeft genomen.

2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"1.

hij in de periode 16 en 17 juni 2006 te Oldenzaal opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg een pistool uit een andere ruimte in het woonhuis [a-straat 1] opgehaald of laten ophalen, danwel dat pistool uit een jas gehaald en ter hand genomen en dat pistool - op korte afstand van voornoemde [slachtoffer] - op het bovenlichaam en het hoofd van voornoemde [slachtoffer] gericht (gehouden) en vervolgens met dat pistool twee kogels afgevuurd op het bovenlichaam en het hoofd van voornoemde [slachtoffer], waardoor voornoemde [slachtoffer] door die kogels in de borst/buikstreek en in het achterhoofd werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

2.

hij in de periode 16 juni en 17 juni 2006 te Oldenzaal vuurwapens van categorie III, te weten een pistool merk Mauser, kaliber 7.65 en een pistool merk FN, kaliber 6.35 mm., en munitie van categorie III, te weten 75 kogelpatronen, kaliber 6.35 mm., voorhanden heeft gehad."

2.3. Het Hof heeft ter motivering van de opgelegde straf het volgende overwogen:

"Het hof is gelet op bovenstaande van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf van zeer lange duur op zijn plaats is. De precieze hoogte van die gevangenisstraf stelt het hof vast aan de hand van de volgende redenering. Het hof komt, anders dan de rechtbank, ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde tot de kwalificatie moord. Hierdoor wordt de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf op een langere duur gesteld dan de rechtbank heeft gedaan. Als uitgangspunt voor de strafoplegging bij een enkelvoudige moord hanteert het hof een gevangenisstraf van tussen de twaalf en achttien jaren, zoals ook wordt weergegeven in de databank consistente straftoemeting, waarin straffen zijn opgenomen die eerder voor dit soort feiten zijn opgelegd. Het hof ziet binnen de genoemde bandbreedte van vrijheidsstraffen, gelet op de in voormelde databank opgenomen, eerdere strafopleggingen voor levensdelicten van vergelijkbare aard en ernst, reden om de duur van de gevangenisstraf onder het midden te leggen. Zo is verdachte, blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 augustus 2008, niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en/of justitie in aanraking gekomen en moet ervan worden uitgegaan dat er geen sprake is geweest van een lang tevoren geplande liquidatie. Wel is nog als verhogend in de strafoplegging verdisconteerd dat verdachte ook voor het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie wordt veroordeeld. Tenslotte is door het hof bij de bepaling van de uiteindelijke straf in acht genomen de nieuwe regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling (per 1 juli 2008). Onder het oude regime van de vi-regeling (vervroegde invrijheidstelling) zou het hof voor dit feit een gevangenisstraf van 14 jaren hebben opgelegd. Verdachte zou dan na het uitzitten van 2/3 deel (= 9,33 jaar) vervroegd in vrijheid gesteld worden en hij zou in het resterende 1/3 deel geen toezicht door justitie ondervinden. Met de invoering van de nieuwe vi-regeling (voorwaardelijke invrijheidstelling) is dit gewijzigd: verdachte wordt eveneens na het uitzitten van 2/3 deel in vrijheid gesteld, maar kan in het resterende 1/3 deel van zijn straf aan allerlei voorwaarden worden onderworpen. Aldus zal hij na zijn invrijheidstelling nog geruime tijd onder het toezicht van justitie blijven staan. Het hof is ambtshalve bekend met het feit dat in de periode van 1987 tot 1 juli 2008 (waarin de vervroegde invrijheidstelling van kracht was) zeer spaarzaam gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om de vervroegde invrijheidstelling te herroepen. Blijkens de memorie van toelichting op het wetsontwerp dat heeft geleid tot de nieuwe regeling van de voorwaardelijke

invrijheidstelling (per 1 juli 2008) is de bedoeling en het streven dat in de toekomst aanmerkelijk vaker gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen.

Het hof is van oordeel dat de verandering van de wettelijke regeling, ook al is thans nog niet bekend op welke wijze aan deze nieuwe regeling concreet uitvoering zal worden gegeven, voor de verdachte een verzwaring van de straf tot gevolg heeft. Op grond hiervan zal het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de hiervoor beredeneerde gevangenisstraf met één jaar verlagen naar een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaar."

2.4. Op 1 juli 2008 is in werking getreden de wet van 6 december 2007 (Stb. 2007, 500) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling (hierna: de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling). De wetsgeschiedenis houdt onder meer het volgende in:

(memorie van toelichting)

"Evenmin kan thans al worden aangegeven in welke mate het voorwaardelijk maken van de vervroegde invrijheidstelling effect zal hebben op de straftoemeting door de rechter."

Kamerstukken II, 2005-2006, 30 513, nr. 3, p. 20.

en

(antwoord van de minister van Justitie bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer)

"Of het ook tot veranderingen in de strafmaat zal leiden, zoals mevrouw Azough vragenderwijs heeft opgeworpen, is zeer de vraag. In de regel zal, op het moment dat de periode voor de voorwaardelijke invrijheidstelling is verstreken, de veroordeelde daarvoor in aanmerking komen, maar niet meer als een automatisme. Het lijkt mij niet in de rede te liggen dat het zal leiden tot een reductie van de strafmaat als zodanig en ook niet tot het omgekeerde, maar uiteraard is het aan de rechter om daarover te oordelen naar aanleiding van de vorderingen die door het Openbaar Ministerie naar voren worden gebracht."

Handelingen II 15 maart 2007, TK 49-2940 linker kolom.

2.5. De Hoge Raad stelt voorop enerzijds dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de rechter bij de strafoplegging rekening houdt met de manier waarop de op te leggen straf zal worden ten uitvoer gelegd, de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling daaronder begrepen, en anderzijds dat niet enige rechtsregel de rechter voorschrijft daarmee wel rekening te houden. De keuze van factoren die voor de strafoplegging van belang zijn te achten, is immers voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, terwijl die keuze geen motivering behoeft.

2.6. De in het middel aangevallen overweging moet aldus worden verstaan dat het Hof daarmee als zijn ­ niet onbegrijpelijke ­ oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat de tenuitvoerlegging van de straf als gevolg van de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling voor de verdachte meer bezwarend is dan onder de vervallen regeling van de vervroegde invrijheidstelling het geval zou zijn geweest. Het middel berust op een andere lezing van die overweging, zodat het bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.

3. Beoordeling van de middelen van de verdachte

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt de beroepen.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 23 maart 2010.